Dwalen rond de Sahara

Introductie

Meer dan tachtig keer vloog ik (Coen Beeker) van 1977 tot 2005 op een hoogte van 10.000 m over het uitgestrekte territoir van de Sahara, via Algiers naar Ouagadougou. In mijn rol van docent Planologie, toegespitst op Afrika, mocht ik daar stagiaires begeleiden. Tevens trad ik daar op als adviseur voor de herinrichting van “spontane” nederzettingen in Grand Ouaga. Een ruim deel van mijn archief over deze lange periode is digitaal beschikbaar voor iedereen via het Afrika Studie Centrum, ASC in Leiden en de originele rapporten liggen ook opgeslagen in het Centrale Archief voor Architectuur, CCA in Montreal Canada. Tik mijn naam in Google en snuffel!!

Ouaga is een goed voorbeeld van de explosieve toename van de urbane bevolking in Afrika in de tweede helft van de 20ste eeuw. Van 17.000 in 1945 naar ruim 2 miljoen in 2015, met de verwachting dat het aantal zal oplopen naar 3 miljoen voor 2025. Van de totale bevolking in Afrika (ruim 1,2 miljard in 2015) verbleef circa 40% in een urbane omgeving. In 2025 zal naar verwachting minstens 50% in deze urbane contreien meestal vertoeven.

Wat er aan vooraf ging: SIDI MHAMED

Tijdens mijn doctoraalstudie Planologie aan de UVA ging mijn interesse vooral uit naar wonen en leven in de urbane omgeving in Afrika. Culturele Antropologie vormde mijn eerste keuzevak en stelde mij ook in staat om in de Kroumirie van Tunesië in 1966 een eerste veldwerk aldaar te verrichten. De families in de douar Sidi Mhamed waren niet van zins om naar een door de overheid gebouwd nieuw dorp te verhuizen . In mei 2010 keerde ik voor een kort bezoek terug in Sidi Mhamed. De families waren gebleven in hun vertrouwde omgeving. Diverse jongeren hadden een poging gewaagd om naar Tunis of naar het buitenland te migreren. Soms met succes, maar het viel mij wel op dat er twaalf jongeren in het lokale café zaten die op een gewone werkdag kennelijk weinig of niets om handen hadden en genoten van hun kop thee. Ook met een goede vakopleiding was het niet gelukt om in een urbane omgeving werk te vinden, zodat terugkeer naar de vertrouwde familiebasis toch de beste keus was.

Op mijn zwerftochten in de voorbije halve eeuw, na 1966, heb ik veel mensen ontmoet en waarnemingen kunnen verrichten. Dit verhaal is vooral een pleidooi om meer aandacht te besteden aan de miljoenen families die in barre nood verkeren in Afrika. Terwijl wij op grote schaal de rol van baron spelen in Europa. Er is weinig interesse voor de woon en leefomstandigheden van deze families die in een urbane of rurale omgeving onder een schamel onderdak vertoeven. Echter, er zijn ook duizenden families in Afrika die aan de touwtjes trekken op dit continent, al dan niet met brede steun vanuit Europa, China en de Verenigde Staten. Het lijkt een boute bewering maar vermoedelijk is minstens 80% van alle bezittingen in handen van minder dan 20% van de totale Afrikaanse samenleving.

Abdullah ben Boutera, Ali Hassouna (Dieb) en Mathieu / Sidi Mhamed 2010

Mijn eerste naam in het doopregister betreft Matheus. Voor dit verhaal in de overwegend Franse omgeving zal hij Mathieu als schuilnaam voeren. In 2010 keerde Mathieu terug naar Sidi Mhamed. Hij herinnerde zich vooral de Zerda tijdens zijn stage in1966. Hij hoopte Ali Hassouna, alias Dieb en ook Abdullah ben Boutera terug te zien. Wij staan samen op de getoonde foto.

Samen met de kornuiten van Dieb werd tijdens de Zerda in 1966 door hen opzwepende muziek ten gehore gebracht. Vrouwen, mannen en kinderen dansten vrolijk rond op het plein van de Marabout. Op dit jaarlijkse feest komen families bijeen. Zij komen van heinde en verre uit steden en dorpen waar verwanten in de loop der jaren naar toe zijn getrokken. 

Zeven weken woonde Mathieu in 1966 naast dit plein met zijn gids en tolk. Dieb had zijn oude winkeltje leeggehaald en was naar een andere plek verhuisd. Daar sliepen zij dan in deze “gourbi” van minder dan 10 m2. Tijdens deze ZERDA was Mathieu alleen want de gids was ook naar zijn douar teruggekeerd voor deze jaarlijkse familiereünie. Hij was jarig en had thee en wat lekkers meegesleept voor de kinderen die hem meestal na schooltijd kwamen overhoren. Zo kon hij al tot tien tellen en had hij de namen geleerd van diverse dieren die hier rond struinden. Halouf djebel betekende wild zwijn. Het Koranschooltje(een wat grotere gourbi ), stond ook op het plein en iedere ochtend dreunde de leraar enige zinnen uit de Koran op die door de kinderen diverse keren werden herhaald. Als het niet goed klonk, sloeg hij er soms op los. Voor de Zerda in 1966 had Mathieu ook een voetbal gekocht want hij had gezien dat er gespeeld werd met een lappenbal die op een vernuftige wijze dienst deed. Een kleine club kwam in de namiddag naar dit plein van de Marabout. De bal werd met gejuich ontvangen. Ook Dieb bleek een ware liefhebber van deze volkssport.

Na afloop van de Zerda organiseerde Dieb meteen een wedstrijd tussen de twee families , (Zaghdoudi en Arfaoui) die in deze douar woonden en nodigde Mathieu uit om de aftrap te verrichten. Het was voor hem een wonderlijke zet op het schaakbord, op weg naar acceptatie door deze families. Een schot in de roos, want na de ZERDA kwamen 5 notabelen bij hem op bezoek. Zijn gids was ook weer terug. Het werd spoedig duidelijk dat dit illustere gezelschap wilde begrijpen waarom Mathieu naar deze douar Sidi Mhamed was gekomen. Misschien hadden zij een vermoeden dat de komst van Mathieu iets te maken had met dreigende geruchten dat zij waarschijnlijk moesten gaan verhuizen.

En daar hadden zij het gelijk aan hun zijde. Een nieuw dorp was in de nabije omgeving al gebouwd. Ook waren er plannen voor een stuwmeer. Misschien moesten de families in Sidi Mhamed dan verhuizen. Toen Mathieu hen vertelde dat hij , op verzoek van het districtshoofd, de opvattingen van de bewoners kwam peilen en hiervan verslag zou doen, ontdooide de toch wat gespannen sfeer. Zo kon hij verder gaan met zijn leeronderzoek. Het bleek al spoedig dat er geen interesse bestond om te verkassen naar dat nieuwe dorp. Dit resultaat werd ook overgebracht aan het districtshoofd.

De families zijn gebleven. Maar nu, ruim 50 jaar later is een terugblik op de historie van deze douar wel interessant. Na zijn studie ging Mathieu in 1968 voor een lange periode van acht jaar terug naar Tunisië. Dat stelde hem in staat om zijn contacten in Sidi Mhamed te onderhouden. Een stichting in de gemeente Rheden ondersteunde talrijke projecten in deze douar, deels met particuliere giften en een forse jaarlijkse bijdrage uit de gemeentekas.

Er werden kippenhokken gebouwd om de families in staat te stellen een bescheiden inkomen te verwerven, aardappelen gepoot, fruitbomen geplant, drinkwater tappunten aangelegd dankzij een goede bron in de bergen, een brug gebouwd over de Oued Kebir om toegang te verkrijgen naar de hoofdweg van Tabarka naar Ain Draham en, ook heel belangrijk, werd er een lagere school gebouwd waar de kosten voor de onderwijzers werden gedragen door de overheid. Vooral deze school en ook de bouw van de brug hebben de kansen voor de kinderen belangrijk verruimd om toegang te krijgen tot basis en voortgezet onderwijs. Baantjes waren soms beschikbaar in Tabarka of Ain Draham. Echter jonge meisjes konden vaak in Tunis of andere steden in de huishouding werk vinden en na hun huwelijk bleven zij vaak daar. Ook jongens trokken naar de steden aan de kust en vonden soms tijdelijk emplooi in de bouwsector of in de toeristen hotels. Vooral vóór 2000 zijn ook diverse jongeren uit de Kroumiri naar Europa getrokken. Vaak zonden zij een deel van hun inkomsten in Europa naar hun familie. Deze middelen werden meestal geïnvesteerd in woningen, transportmiddelen of vee.

Een zoon van Dieb vertelde in 2010 aan Mathieu dat hij na zijn schooltijd naar Duitsland was vertrokken. Hij had daar zeven jaar gewerkt. Zijn spaarcenten had hij geïnvesteerd in de aankoop van een kleine bus en was hiermee teruggekeerd naar Tunis. Hij beschikte nu over een vergunning voor lokaal vervoer en kon hiermee een redelijk inkomen verwerven. Alle douars in deze streek waren in 2010 goed bereikbaar.

De Kroumiri was en is nog steeds een povere regio in Tunesië. Zeven maanden na zijn bezoek aan Sidi Mhamed brak een opstand uit in Gafsa. In de voorbije zeven jaar is er op het politieke toneel veel veranderd, vooral ook dank zij de moedige inzet van vooral geschoolde vrouwen in dit land. De brede toegang tot onderwijs heeft een goed geschoold kader opgeleverd. Toch slagen vele jongeren er niet in om een bestaansbasis op te bouwen in Tunesië. De meest geschikte grond voor de productie van graan, groenten en fruit is overwegend in bezit van welgestelde families. De ruime meerderheid van de families die in de Kroumirie wonen beschikken over minder dan een halve hectare geschikte grond. Zij moeten zich tevreden stellen met enkele kippen en geiten en zullen vooral voor eigen gebruik groenten en fruit tot hun beschikking hebben. Talrijke ouders in deze douars hopen dat een dochter of zoon er in slaagt om een bijdrage te leveren aan hun levensonderhoud. Voor een deel van deze ouders ontstaat steeds vaker een nijpend tekort aan voldoende voeding. Hun kinderen die naar een urbane omgeving zijn getrokken worden meestal geconfronteerd met hoge kosten voor hun eigen levensonderhoud, vooral voor voeding, kleding, wonen en transport. Er blijft vaak weinig over om naar hun ouders te sturen. Jongeren die er niet in slagen om werk en onderdak te vinden zullen een uitweg zoeken. Mathieu was verrast dat hij 12 jongeren zag zitten in het winkeltje en tevens theehuis van Dieb . Hij sprak geruime tijd in de Franse taal met Farhat , elektriciën van beroep. Na zijn vakopleiding was hij naar Tunis getrokken en had daar twee jaar diverse klussen kunnen uitvoeren. De huur voor zijn kamer was redelijk maar toen hij geen nieuwe klus meer kon vinden moest hij de huisbaas wel melden dat hij terug zou keren naar zijn douar. Ook had hij gepoogd om te vertrekken maar was niet in aanmerking gekomen voor een visum omdat hij geen uitnodiging van een bedrijf in Frankrijk kon overleggen. Illegaal wilde hij niet op stap want dat was te riskant!

Tijdens de wandeling met hem in deze douar bleek duidelijk dat Farhat, 32 jaar oud, zeer ontevreden was over zijn terugkeer. Een huwelijk waar hij naar snakte zat er ook niet in, want de kosten voor de bruiloft waren veel te hoog. Zijn vader was overleden. Nu was hij overdag vooral bezig op het kleine perceel van zijn vader, niet groter dan 700 m2. Zo kon hij voor zijn moeder en hemzelf toch wat voedsel produceren voor eigen gebruik. Zijn getrouwde zus stuurde af en toe een kleine toelage om in hun levensonderhoud te voorzien. Soms kon hij een kleine klus uitvoeren in Tabarka of Ain Draham.

Mathieu wilde ook graag de aanplant van groenten en fruit in de tuin van Farhat bekijken. Midden in deze lente van 2010 toonde hij met trots het veldje voor aardappels, bonen, wortels, aubergines, kruiden en ook enige fruitbomen. In een hoekje had hij zelf een klein kippenhok gebouwd. De kippen, vergezeld van een forse haan scharrelden hun kostje zelf bij elkaar in deze tuin. Zijn moeder ging aan de slag om een kop thee te bereiden en Mathieu kreeg de meest comfortabele stoel aangeboden voor een rustpauze op hun erf. Alle tijd om enige vragen te stellen over de familie van Farhat. Zijn opa en oma hadden veertien kinderen op de wereld gezet, maar slechts vier waren nu nog in leven. Zeven kinderen waren al overleden voor hun vijfde verjaardag. Zijn vader, Rebbah, zal in 1966 ongeveer zo oud zijn geweest als Farhat nu in 2010. Zijn vader verzorgde het domein van beide Marabouts, die op het centrale plein begraven waren. Daar werd ieder jaar de ZERDA gevierd. Nu ging bij Mathieu een lampje branden. Hij herinnerde zich dat Rebbah in 1966 op verzoek van Dieb een wilde dans uitvoerde voor de hanout van Mathieu. Hij werd opgezweept door de felle muziek en het geklap van de omstanders. Op de grond waren cactusbladeren met scherpe stekels uitgespreid. Geheel in trance ging Rebbah met zijn blote rug op dit cactusbed liggen en rees weer overeind om de dans af te ronden. Mathieu kon zijn ogen niet geloven dat Rebbah geen verwondingen had opgelopen tijdens deze rituele demonstratie op het plein van de Marabout. Een wonderlijke belevenis in deze douar Sidi Mhamed. 

Twee dagen later kwam Rebbah met zijn dochtertje van 2 of 3 jaar bij Mathieu op bezoek. Het kind was zichtbaar ernstig ziek. Het lot van vele kinderen die door diarree en uitdroging vaak spoedig overlijden voor hun vijfde levensjaar. Ook Rebbah was zich dat vast bewust maar hoopte kennelijk dat Mathieu iets kon doen. Nou, dat was niet veel. Hij wist wel dat drinken noodzakelijk was. Daarom maakte hij snel lichte thee met wat suiker. Dat smaakte kennelijk goed. Een volle fles werd gevuld en Rebbah zou zijn dochter vaak laten drinken en terug komen om de fles weer bij te vullen. Na een paar dagen leek het veel beter met zijn dochter te gaan. Toen Mathieu zes weken later Sidi Mhamed verliet kwam een stralende Rebbah hem met zijn dochter Jasmina uitzwaaien. De moeder van Farhat bleek nu deze dochter van Rebbah te zijn. Was dit puur toeval of verscheen de geest van Rebbah even op het toneel?

Mathieu kon nauwelijks geloven dat hij haar,44 jaar later, in levende lijve zou ontmoeten op hun woonerf. In materiële zin was er weinig of geen vooruitgang geboekt. Misschien gold deze vaststelling ook voor andere families in deze douar. Het risico van ondervoeding leek niet belangrijk gewijzigd.

Jasmina en Farhat woonden naast de nestor van de douar, Abdullah ben Boutera , 95 jaar oud. Tot zijn grote verrassing herkende hij Mathieu na 44 jaar! Ook herinnerde hij zich nog goed de levering van pootgoed voor de aardappelen en de verkoop van een deel van de oogst aan de Genietroepen uit Nederland die in Kairouan aan het werk waren voor het herstel van de waterleiding na een grote watersnoodramp in het najaar van 1969. Mathieu herinnerde zich ook nog goed hoe boos Abdullah toen was omdat zijn 4 zakken niet meer konden worden geladen want de chauffeur van de vrachtwagen vreesde dat hij dan de verharde weg niet meer zou bereiken. De onverharde weg naar de brug over de Oued Kebir en vervolgens de klim naar de weg Tabarka- Ain Draham was stellig een groot risico voor dit transport. Gelukkig konden deze 4 zakken ook geleverd worden aan een hotel in Ain Draham. Tot grote tevredenheid van Abdullah. Herinneringen uit vervlogen tijden kwamen bij hem op want in de jaren zestig van de vorige eeuw werden ook in de Kroumiri diverse jonge mannen geronseld om als gastarbeider te vertrekken naar Europa. Smakelijk kon Abdullah, nu in 2010, nog vertellen dat de kandidaten bij de werving hun duim in een inktpot moesten dopen om op een formulier een afdruk van de duim plaatsen. Niemand kon lezen en schrijven en toelichting over de voorwaarden van de werving en hun opvang in Europa werd aan deze gastarbeiders niet verstrekt. Mathieu had deze gastarbeiders ook zien vertrekken in 1966. Zij hadden als dagloners in de Kroumirie soms tijdelijk werk bij de aanleg van onverharde landwegen die in deze kurkbossen werden aangelegd. Het leverde niet veel op voor henzelf en voor hun familie, maar het was meer dan niets. Een kilo meel en 300 millimes ( een gulden in 1966) om in een winkel wat olie, suiker en thee te kunnen kopen.

Bij hun vertrek uit de Kroumiri hoopten zij stellig op een zodanig inkomen dat zij vanuit Europa spoedig een bijdrage zouden kunnen leveren aan hun familie in de Kroumirie. De meesten zullen soms wel enige weken zijn teruggekeerd om hun familie te bezoeken. Maar zodra hun vrouw en kinderen ook naar Europa konden komen, zullen de meeste gastarbeiders van de jaren zestig en zeventig in Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland etc. zijn gebleven. Kennelijk is er weinig aandacht besteed aan de obstakels en hindernissen voor deze vrouwen, die uit hun vertrouwde omgeving en familiekring zijn vertrokken. Deze paternalistische benadering van politici en ambtenaren in Europa zal stellig ook het geval zijn geweest voor de vrouwen in het Rif gebergte in Marokko die in Nederland zijn neergestreken.

Op de weg terug naar het theehuis van Dieb, liepen zij langs de boerderij van Salah en Rachmani. Dat waren de meest welgestelde families, met voldoende weiland voor hun schapen, geiten en enige koeien. Met Rachmani was Mathieu in 1966 op bezoek gegaan bij zijn neef Chedly die in de wijk Saida Manoubia in Tunis woonde. Tijdens de reis vertelde Abdullah dat zijn neef al op jonge leeftijd naar de hoofdstad was vertrokken en onderdak had gevonden in deze wijk. De eerste jaren in een kleine kamer in deze “spontane” nederzetting, gebouwd aan de rand van het zoutmeer Sedjet Sedjoumi. Chedly was geleidelijk opgeklommen in een bouwbedrijf en slaagde er in om een eigen woning te realiseren in het hoger gelegen deel van Saida Manoubia. Zijn vier kinderen waren allen naar school gegaan en zijn oudste dochter zou spoedig gaan trouwen met haar zelf gekozen vriend die bij een lokale bank werkte in Tunis (Crédit Foncier).

Zij werden hartelijk ontvangen door deze neef en zijn gezin. Er werd een heerlijke “cous-cous” geserveerd en na de maaltijd leidde Chedly hen rond in deze wijk . Zij daalden af naar het zoutmeer en daar zag Mathieu voor het eerst in zijn leven de chaos aan de rand van dit meer. De open afvoergeulen in de straten en steegjes leverden vuil en stinkend water af. Kinderen vermaakten zich in deze modderpoelen. Chedly was blij geweest dat hij zijn huurkamertje in een steegje had kunnen verlaten en zijn opgroeiende kinderen toch wat meer kansen had kunnen bieden.

Er waren plannen om deze en ook de wijken Melassine en Djebel Lahmar te slopen. Chedly vreesde echter dat de ruime meerderheid van de huidige bewoners weinig kansen zouden hebben om de kosten voor de huur of aankoop van nieuwe appartementen op te brengen. De meeste bewoners waren dagloners of scharrelden op een andere wijze hun kostje bijeen. Mathieu besefte toen nog niet dat hij na twee jaar zou terugkeren in Tunis om zich vooral voor de gemeente Tunis te bekommeren om deze wijken. Daar zou hij dan nog vele jaren mee bezig blijven. Twintig jaar later kon hij vaststellen dat er belangrijke verbeteringen waren gerealiseerd. Dit betrof water en elektriciteit, de afvoer van regen- en afvalwater, plus de wegen en paden in de wijk. De gemeente had beslist dat iedereen die al 5 jaar op huurbasis in deze wijk woonde, een legale woonplek van minstens 60 m2 zouden verkrijgen. Via Google Earth kun je deze wijk in 2019 op een hoogte van minder dan 500 m waarnemen. Hij beseft dat dit nog niet veel zegt over de huidige gevarieerde samenstelling van huishoudens wat betreft hun bestedingspatroon, opleidingsniveau van hun kinderen en familiebetrekkingen in het land. Maar het geeft wel een beeld van het huidige patroon van wegen en straten en de bestaande bebouwing. Een vergelijking met oudere beelden rond 2000 is ook mogelijk.

Mathieu nam afscheid van Chedly en Rachmani en ging op stap naar Oran in Algerije.

Het was een lange treinreis, samen met Frieda. van Tunis, via Constantine naar Algiers. Smoorheet in de eerste week van juli 1966. Veel water drinken. Om je heen kijken naar alle mede-passagiers op dit traject met talrijke halte’s in kleine nederzettingen. Met verbazing keek hij ook naar alle goederen en levende have, verpakt in dozen, rugzakken en zelf gevlochten manden. De kippen hadden heel weinig beweegruimte; hun vrijheid was beperkt omdat hun pootjes met touw samen waren gebonden. Vele onbestemde geuren dwaalden door de trein. De open ramen zorgden niet voor verkoeling maar verdreven wel de minder aangename luchtjes. Bij iedere halte stonden talrijke verkoopsters klaar om etenswaren en frisdrank aan te reiken. Het werd spannend op het moment van het vertrek. Had de klant zijn of haar spullen binnenboord weten te halen en had de verkoopster ook haar duiten al kunnen innen? Het fluitsignaal was echter onverbiddelijk; de trein vertrok terwijl nog tientallen vrouwen en kinderen meeholden op het perron.

De vrouw van Dieb kwam uit een dorp juist over de grens tussen Tunesië en Algerije. Sidi Mhamed is een douar op minder dan 5 km van deze grens. Mathieu had het dringende advies gekregen om op alle plekken waar hij in Algerije zou uitstappen zich eerst te melden met zijn paspoort op een politiepost. In Constantine was dat eenvoudig en konden zij overnachten in een hotel nabij het station. Hij reisde gezellig samen met Frieda waarmee hij in 1965 in Tubbergen was getrouwd. Zij was op het einde van zijn leeronderzoek in 1966 naar Sidi Mhamed gekomen via Amsterdam naar Tunis . Samen zouden zij via Oran per boot oversteken naar Spanje en via Barcelona per vliegtuig terugkeren naar Nederland.

In Algiers bleek duidelijk dat er weinig animo was om een jong stel toeristen te verwelkomen. De beheersing van de Franse taal liet te wensen over, maar dat was in Algiers zeker een pluspunt op deze reis.

Van 1954 tot 1962 is er een felle strijd uitgevochten in Algerije om de onafhankelijkheid van Frankrijk te verwerven. Rond 1830 had Frankrijk het omvangrijke territoir tussen de Middellandse zee en de Sahara bezet.

Een territoir waar diverse clans bestonden bij de inval van het Franse leger. Deze clans hadden hun eigen bestuur, tradities en rechtspraak. Franse kolonisten pikten de beste landbouwgrond in en hun producten werden voor een belangrijk deel per schip naar Frankrijk vervoerd. Ook werden belangrijke grondstoffen gedolven; van groot belang voor de opbouw van de industrie in Frankrijk. Alle kinderen moesten de Franse taal leren en vooral ook de geografie en geschiedenis van Frankrijk in het basis en voortgezet onderwijs. Talrijke Algerijnen vochten aan de zijde van het Franse leger in beide wereldoorlogen. Vooral na 1930 ontstonden verzetsbewegingen in diverse regio’s van Algerije. Aanslagen volgden om Franse boeren te verdrijven. Ook om bedrijven en instellingen die volledig in Franse handen waren te ondermijnen. Ook wist het Bevrijdingsfront FLN een wig te drijven binnen de clans en de families. Een deel van de bevolking geloofde niet dat het FLN in staat zou zijn om het Franse leger naar de overzijde van de Middellandse zee te laten vertrekken. Maar de FLN trad krachtig op tegen verraders in dorpen en steden die heulden met Frankrijk. Algerijnen die in dienst waren van het Franse leger en ook die vroeger in dit leger hadden gediend en nu een pensioen ontvingen konden maar beter deserteren uit dit leger en onderduiken of zich aansluiten bij de verzetsacties van het FLN. Zij die niet duidelijk kozen voor de bevrijding van Algerije werden vaak vermoord. Na de tekening van de Accoorden in Evian in 1962 hebben op grote schaal afrekeningen plaats gevonden in steden en dorpen. Een beperkt aantal van de Algerijnen die moesten vluchten zijn opgevangen in kampen in het zuiden van Frankrijk en later verdeeld over diverse districten. Zij werden met veel argwaan ontvangen door het Franse volk. In het boek “De kunst van het verliezen” heeft Alice Zeniter op een voortreffelijke wijze het relaas van haar Algerijnse familie beschreven die vanuit Kabylië in 1962 zijn gevlucht naar Frankrijk. Haar opa had in de Tweede Wereldoorlog in het Franse leger gediend. Na terugkeer in Kabylië koos hij niet voor de bevrijding van zijn land door het FLN. Dat betekende dat hij onverwijld het hazenpad moest kiezen naar Frankrijk.

Op hun busreis van Algiers naar Oran stapten Mathieu en Frieda uit in Ténès en zij meldden zich wederom op de politiepost in deze stad. Een basisschool aan het strand stond leeg. Daar woonde een onderwijzer (Chedly) die hen vriendelijk ontving en aanbood om enige dagen in de school te logeren. Toen Mathieu vertelde over zijn verblijf van 3 maanden in een hanout in Sidi Mhamed , wilde Chedly vooral weten of in deze douar ook Algerijnse vluchtelingen waren opgevangen. Dat wist Mathieu niet, maar via Dieb, waren er mogelijk wel familieleden van zijn Algerijnse vrouw ondergedoken in deze douar. De Fransen hadden talrijke bommen en prikkeldraad langs de Algerijnse grens naar Tunesië aangelegd om de vrijheidsstrijders van het FLN te verhinderen naar Tunesië te vluchten en hen aldaar in staat te stellen aanslagen voor te bereiden. Ook in de omgeving van Ténès was de FLN heel actief geweest. Vooral rond 1960 waren diverse Franse soldaten in hinderlagen gelopen van het FLN. Ook Algerijnen werden vermoord die in dienst waren van het Franse leger. Je mocht ook geen inkomen meer ontvangen van Fransen.

Op een afschuwelijke en extreem wrede wijze heeft het Franse leger wraak genomen door onschuldige burgers in deze regio te martelen en te vermoorden. Vier jaar na de ondertekening van de Accoorden in Evian was het niet aan te bevelen om zich als Fransman in deze contreien te wagen. Chedly bracht ons naar het centrum van Ténès en introduceerde ons bij de lokale staf van een groot restaurant voor minstens 100 gasten. Daar kwamen tot 1960 vooral Fransen, vaak ook met hun kinderen. Nu was er niemand. Het was vreemd om daar te zitten in deze lege ruimte en te beseffen welke smerige oorlog hier had plaats gevonden. Wel werd er een heerlijke maaltijd voor hen bereid. Gasten uit andere landen dan Frankrijk waren van harte welkom, vertelde de ober. De volgende ochtend ging de reis verder naar Oran en op de boot verder naar Alicante. Een bijzondere ervaring voor student Mathieu in 1966. (1)

( 1) Na terugkeer in Amsterdam schreef hij in 1967 twee scripties voor de afronding van zijn studie: Mozaiek van het wonen (in Sidi Mhamed ) en Gourbivilles in Tunis (over Saida Manoubia), uitgewerkt tot het artikel: Quo Vadis Tunis – voor het Tijdschrift TESG in 1968.

Terugkeer naar Tunesië

In het najaar van 1968 streek Mathieu met Frieda en zoon Joost (2 maanden oud) in Tunis neer. Hij bleef daar met zijn gezin wonen in Tunis en Carthage tot 1977. Alle jaren onderhield hij goede contacten met de Witte Paters, vooral met François Dornier en zijn confraters. Rond 1980 gingen wij met zijn allen op bezoek en werden hartelijk door hen ontvangen. Bijgaand een foto in de tuin van hun domein in la Marsa.

Hij schreef diverse rapporten over zijn werkzaamheden maar in deze terugblik zal hij daar weinig aandacht aan besteden. Echter, wat waren zijn drijfveren en motivatie om specifieke aandacht te besteden aan families die het niet breed hadden in de urbane en rurale omgeving in Tunesië?

Met enige vrienden was de stichting Uitvoering Universele Rechten, UUR, opgericht; twintig jaar na de plechtige proclamatie op 10 december 1948 van de Verenigde Naties van de Rechten van de Mens. Na de Tweede Wereldoorlog was men er van overtuigd geraakt dat mensen die voortdurend met honger en ondervoeding bedreigd werden geen werkelijke vrije mensen waren. De president van de Verenigde Staten, Franklin Rooseveld, had al eerder gesteld dat dit de bouwstenen voor een dictatuur waren. Ook president Kennedy heeft aan dit thema ruime aandacht besteed rond 1960.

De Universele Verklaring stelde in artikel 1 dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten zijn geboren en in artikel 25 dat eenieder recht heeft op een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, met inbegrip van voeding, kleding en huisvesting. Daar kon UUR mee aan de slag.

Tijdens het verblijf van Mathieu in Sidi Mhamed was het hem wel duidelijk geworden dat enkele families genoten van een relatieve welstand, maar dat diverse kinderen van weinig bedeelde families waarschijnlijk ondervoed waren. In de “spontane” nederzettingen in Tunis zou ondervoeding van jong en oud stellig ook waarneembaar zijn. Op zijn eerste verkenning samen met zijn tolk in Djebel Lahmar, zagen zij een oude man bezig om het in vuilnisbakken gegooide huisafval te selecteren. Alles wat nog eetbaar leek werd in een mandje geworpen.

Foto van Djebel Lahmar toen rond 1980 was gestart met de renovatie van deze wijk en ook van Saida Maoubia en Melassine

Katten waren stellig concurrenten van deze grijsaard bij het snuffelen naar voedsel. Deze dieren konden zich vrij bewegen in de stad en stroopten al het huisvuil af wat in bakken of zakken op straat werd gezet door de huishoudens. Iedere dag werd het huisvuil opgehaald. Waarschijnlijk wisten ook ratten en muizen hun dagelijkse voeding uit dit afval op te pikken. Op de grote markt in Tunis en ook op kleinere markten ontbrak het zeker niet aan voedingsmiddelen die voor een redelijke prijs gekocht konden worden. Het ontbrak echter aan geld bij vele huishoudens. In 2015 las Mathieu het boek “Honger” van Martín Caparrós. Bij het schrijven van dit relaas heeft hij daar dankbaar gebruik van gemaakt.

Misdadigers aan de macht zoals Stalin, Hitler en Mao hebben niet geschroomd om honger te benutten als wapen om miljoenen mensen uit te roeien. In de jaren dertig van de vorige eeuw werden boeren in de Oekraïne gedwongen om vrijwel hun hele oogst af te staan. In 1932 kwamen iedere dag 25.000 mensen van de honger om. Kannibalisme werd gemeengoed. Stalin hield voet bij stuk. In Oekraïne is de term Holodonor (de uithongering) in zwang geraakt, refererend aan deze jaren.

Het Hitler regime kwam met het “Hungerplan” op de proppen. In de bezette gebieden in Rusland moest geen eten worden verspild aan de noden van de lokale bevolking. De Duitse legers hadden dit nodig. Men schat dat in de Sovjet Unie op deze wijze minstens 4 miljoen mensen van hun leven zijn beroofd. Sommige bevolkingsgroepen (vooral Joden en Zigeuners) kregen slechts een minimaal rantsoen; tallozen zijn hieraan bezweken. In oktober 1940 werden 500.000 Joden opgesloten in het getto van Warschau op een terrein van 300 hectare, omsloten door een hoge muur, met glassscherven en prikkeldraad. De Joodse Polen hadden recht op een rantsoen van 184 caloriëen , terwijl de Duitse soldaten ter vergelijking 2613 calorieën kregen. Er werd geschreven dat de Joden door de honger zouden verdwijnen. Hopelijk zal de geschiedenis in 2027 NIET vaststellen dat via een vergelijkbaar “Hungerplan” minstens 500.000 Palestijnen zijn omgekomen. Dat zou een onuitwisbare schandvlek voor Israël betekenen, na een bezetting van 60 jaar van de Westbank en het hermetisch afsluiten van de Gazastrook.

Mao is echter de kampioen door toepassing van deze strategie tijdens de Grote Sprong Voorwaarts in 1958. Hij dwong miljoenen boeren om in fabrieken te gaan werken. Boerencommunes moesten de grond bewerken die nu in collectief eigendom werden beheerd. De opbrengsten moest naar steden om de arbeiders te voeden. Lokale autoriteiten gaven hoge oogsten op, om op papier aan de gestelde opbrengsten te voldoen. Maar dit was bedrog; vele opslagplaatsen werden niet gevuld met graan. Toch werd op basis van deze cijfers de voedselimport beperkt. De hongersnood in China duurde 3 jaar; men schat dat 30 miljoen mensen stierven op een wrede wijze van de honger.

In Tunesië werden in 1964 alle Franse boeren op stel en sprong binnen een week het land uit gejaagd. Vele Franse agrarische bedrijven waren meestal na 1900 op de meer vruchtbare grond gevestigd in de Medjerda vallei. Tunesië bevrijdde zich in 1956 van het koloniale juk van Frankrijk. Het gedwongen vertrek van de Franse boeren kwam voor hen als een donderslag uit de heldere hemel. Er werden op deze bedrijven landbouwcoöperaties opgericht waar de voormalige landarbeiders en ook kleinere boeren uit de omgeving aan de slag konden gaan. Ook hier hebben de leiders van deze staatscoöperaties vaak de productie veel hoger aan het verantwoordelijke ministerie opgegeven dan deze in werkelijkheid was. Er broeide steeds meer verzet tegen deze strategie en in 1968 werd het roer omgegooid. 

Minister Ahmed ben Salah die als de kwade geest werd beschouwd, vluchtte naar Algerije.

Ruim de helft van de samenleving bleef echter afhankelijk van de productie in de agrarische sector in de verschillende regio’s. Grote bedrijven waren in handen van een welgestelde elite die in de steden woonde en hun land deels hadden verpacht aan kleinere boeren. Talrijke jongeren trokken naar Tunis en naar de nieuwe centra voor het toerisme , zoals Nabeul, Hammamet, Sousse, Monastir en Djerba. Ook vertrok een deel van de arbeidskrachten naar het buitenland. Het politieke klimaat liet weinig ruimte voor een open debat in dit land. Gelukkig kon Mathieu wel zijn waarnemingen in de “spontane” nederzettingen kwijt aan zijn directeur bij de gemeente Tunis. Vooral de toegang tot veilig drinkwater en de kwalijke geuren van de afvalhopen in deze nederzettingen kwamen in deze gesprekken aan bod. Deze directeur, Mhamed Soula, heeft stellig een grote bijdrage geleverd om de basisvoorzieningen in Saida Manoubia, Melassine en Djebel Lahmar belangrijk te verbeteren in de jaren zeventig. Nederland, de Wereldbank en de USAID hebben een forse som bijgedragen om de sanering en diverse projecten in deze 3 wijken te financieren. De opzet was vooral om zoveel mogelijk families te handhaven in hun eigen buurt. Dat was stellig een wijs besluit.

Na de uitvoering van deze projecten kwam een heikel punt op de agenda omdat deze families meestal al vele jaren huurders waren. De gemeente had besloten dat iedereen die aldaar al minstens 5 jaar als huurder woonde, nu het recht had om de woonkavel in eigendom te verwerven. Daar heeft Mathieu ook nog vier jaar een bijdrage aan mogen leveren in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Deze wijken staan nog steeds overeind in 2018, met lof aan de gemeente Tunis.

In het najaar van 1969 traden de rivieren Zeroud en Merguelil ver buiten hun oevers en overspoelden een groot deel van het centrale deel van Tunesië. Er ontstond een kolossaal meer tussen Sousse en Kairouan. Talrijke boeren verloren hun schapen, gourbi’s werden weggevaagd en waterputten vulden zich met zand. In Nederland werd een Comité geformeerd en via radio en televisie werd een bedrag van 4 miljoen gulden beschikbaar gesteld voor deze watersnoodramp. Het Brandpunt team onder leiding van Aad van den Heuvel heeft daar een cruciale bijdrage aan geleverd. Mathieu mocht ook zijn mening geven. Een militaire compagnie van de Genietroepen kwam naar Kairouan om de watervoorziening te herstellen. Een werkgroep in Tunis ging aan de slag om de beschikbare donatie te besteden in deze regio van Kairouan. Mathieu werd secretaris van deze werkgroep. Architect René van Veen heeft een uitvoerig verslag geschreven over de gerealiseerde projecten, die dank zij deze donatie van het Nederlandse volk konden worden uitgevoerd van 1970 tot 1975. 

Dertig jaar later is Mathieu teruggekeerd naar Kairouan. Een project betrof in 1970 de aankoop van de boerderij Grimit van ruim 100 ha. Deze grond lag onder een fiks pakket zand ; een creatieve Tunesische bosbouwer Bouraoui had het plan geopperd om een deel te beplanten met Atriplex Nummularia. Zaadgoed werd geïmporteerd uit Australië, want dan zou je struiken kunnen planten om het stuivende zand vast te leggen. Atriplex groeide ook in de regio Kairouan maar dat waren lage struikjes van minder dan 40 cm hoog. Met het verbeterde zaadgoed kon je een bos scheppen met struiken van 2 tot 4 m hoog. Met Bouraoui kon Mathieu deze aanplant in 2005 uitvoerig bekijken. Een fraai succes in dit steppe-achtig landschap. Waarschijnlijk is Atriplex ook geschikt voor andere zoute aride regio’s in Lybië, Tunesië , Algerije en Marokko en mogelijk als afscherming tegen zandstormen langs enige rivieren in de Sahara. Het regent zelden in deze woestijn maar toch kun je in het stroomgebied van deze rivieren planten en struiken waarnemen via Google Earth.

Een deel van de boerderij Grimit was verkaveld voor de vestiging van families die hun gourbi en alle bezittingen verloren hadden. Iedere familie had een kavel gekregen van 2000 m2. Het was een experiment om te testen of de nieuwe bewoners deze grond weer zouden kunnen gaan benutten voor de productie van fruit en groenten voor eigen consumptie en mogelijk deels voor de markt in Kairouan. Er was water beschikbaar; dat kon worden opgepompt uit een waterput. Met verbazing bekeek Mathieu de tuinen van deze families in 2005. Enige schapen, kippen, konijnen, fruitbomen en groenten zag hij op deze kavels in Raccada. Ook de woonruimte was meestal uitgebreid.

Geen rijkdom en weelde maar wel een redelijk onderdak en stellig ook een belangrijke bijdrage voor de voeding van deze families. Ter plekke in Kairouan heeft het lokale team, onder leiding van Herman Obdeyn, diverse projecten met succes kunnen begeleiden. In Tunis kon Mathieu altijd terecht bij Hassine Chérif, directeur van het planbureau van het ministerie. Hij trad effectief op als bemiddelaar en reisde soms naar Kairouan om de gouverneur aan te sporen lastige knopen door te hakken bij de uitvoering van deze rampenhulp. In 1970 klopte Moncef Zghidi op zijn deur van zijn kantoor bij de gemeente Tunis.

Moncef en Mathieu in 2010 in zijn huis in Ariana, nabij Tunis

Moncef vertelde hem op zijn kantoor in 1970 dat hij in 1968, samen met zijn oudste broer was opgepakt. Zij werden zwaar mishandeld door de politie omdat zij betrokken waren bij de protesten tegen het beleid van de overheid. Zijn broer werd als een van de leiders van dit verzet veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf; Moncef kreeg 2 jaar.

Nu was hij weer vrij gelaten, maar had 5 jaar niet het recht om een functie bij de overheid te bekleden. Hij had gehoord dat een Nederlandse stichting middelen ter beschikking had gesteld om de getroffen families in en rond Kairouan ondersteuning te bieden. Hij was opgegroeid op de boerderij van zijn vader in Djebeniana (omgeving van Sfax) en opgeleid aan de universiteit van Tunis als socioloog. Kon hij een bijdrage leveren aan dit programma?

Ruim veertig jaar heeft Mathieu intensief contact met Moncef onderhouden. Hij werd zijn beste vriend en collega in Tunesië. Zijn assistentie bij het herstelprogramma in Kairouan was van grote waarde voor de betrokken families. Daarna heeft hij ook de basis gelegd voor projecten in de regio Ain Draham-Tabarka waar een belangrijk deel van de beschikbare middelen van de stichting in de gemeente Rheden in de douar Sidi Mhamed zijn geïnvesteerd.

Toen Mathieu in 1972 overstapte naar het Project FAO-SIDA, voor ondersteuning aan de “Direction des Fôrets” heeft hij aan de directie van dit project voorgesteld dat Moncef zijn vaste Tunesische collega zou worden. Hij kon nog geen stafmedewerker worden van de bosdienst maar wel medewerker in tijdelijke dienst van het project FAO-SIDA. Toen Mathieu in 1977 terugkeerde naar Nederland, kon Moncef wel een functie aanvaarden bij de studiedienst van het ministerie van Landbouw in Tunis. Spoedig slaagde hij er in om missies uit te voeren voor de FAO in diverse landen van het Midden-Oosten. Als Mathieu korte tijd in Tunesië verbleef in de jaren tot 2010, was er altijd wel gelegenheid om bij te praten en ervaringen uit te wisselen. Gevoelige onderwerpen, vooral over politieke ontwikkelingen in Tunesië kon je maar beter niet bespreken in een openbare gelegenheid. Moncef was daar zeer beducht voor want in vele gelegenheden liep je het risico dat er personen zaten die in opdracht van de veiligheidsdienst meeluisterde. Tijdens zijn laatste bezoek in 2010, gaf Moncef duidelijk te kennen aan Mathieu dat wij wel in zijn huis diverse onderwerpen konden bespreken, maar niet in het café waar wij meestal een kop koffie nuttigde. Na de opstand van het volk en het verdrijven van de dictator Zine ben Ali en zijn corrupte vrouw in januari 2011, kon de correspondentie per Email in alle vrijheid worden voortgezet. Helaas overleed Moncef in november 2015.

Voor de begeleiding van projecten op langere termijn werd in 1972 in Tunesië de “Association pour la Promotion de l’Emploi et du Logement, APEL” opgericht. Vooral CEBEMO, NOVIB en ICCO hebben ruime fondsen beschikbaar gesteld voor de realisatie van het programma van APEL deels in Kairouan , maar vooral ook in de Kroumirie. Dit betrof in Tabarka onder meer de bouw van een trainingscentrum voor de overdracht van kennis en vaardigheden om vooral op kleine bedrijfjes van minder dan een hectare toch een belangrijk deel van de voedselgewassen te verbouwen.

Na het vertrek van de Franse boeren in 1964 bleven diverse boerderijen onbewoond en raakten steeds verder in verval. APEL kreeg de beschikking over de “Ferme Hugue” in de omgeving van Tabarka. Daar werd dit trainingscentrum gevestigd.

Ook werden ruime woonkavels uitgegeven op dit domein van 65 hectare. Het trainingscentrum wordt nog steeds gebruikt voor groepen die hier korte cursussen kunnen volgen in een aangename omgeving.

In het kader van een FAO project, werd ook een voormalige boerderij in de omgeving van Nefza omgetoverd tot een bosdorp met woonkavels van tenminste 2000 m2 . De uitvoering was toevertrouwd aan APEL.

Het was opmerkelijk dat het omvangrijke bedrijf van de Witte Paters in Thibar behouden was gebleven. President Bourguiba was als leider van het verzet tegen de Franse overheersing rond 1950 geruime tijd ondergedoken bij de Witte Paters in Tunis. Hij verzocht de directeur van Thibar, François Dornier, om de werkzaamheden op dit bedrijf en onderwijscentrum voort te zetten. Hij bekrachtigde dit door persoonlijk in Thibar op bezoek te gaan. Echter, vervanging van oudere stafleden bleek moeilijk voor de Witte Paters.

François Dornier in zijn geliefde domein Carthage

Derhalve werd  besloten het bedrijf over te dragen aan de Tunesische overheid. Twee stafleden traden in dienst van APEL  en de voormalige directeur van Thibar werd in 1977 (bij het vertrek uit Tunesië van Mathieu) de representant van de Stichting Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Tunesië, SONT. Deze stichting heeft nog vele jaren het programma van APEL in Tunesië ondersteund, tot het vertrek van haar representant naar het retraitehuis van de Witte Paters in Bry-sur-Marne in Frankrijk in 2003.

Daar kon hij (François Dornier)  ongestoord verder schrijven aan zijn boeken over zijn ruim 60-jarig verblijf in Tunesië en deels in Algerije.  Hij overleed op 17 mei 2008.  Te zijner ere werd een klein museum gevestigd in het Ecoparc van Mathieu in Cendrecourt, Haute Saône.  Mathieu bewaard ook goede herinneringen aan Marcel Auregan, Witte Broeder en vele jaren collega van François in Thibar en later bij APEL in Tabarka.

Marcel Auregan

Sleutelen aan de bestaansbasis van families in de rafelrand van de samenleving vereist de inzet en medewerking van welwillende ambtenaren, politici en simpel gezegd, mensen van goede wil.  De herinrichting van Saida Manoubia in Tunis heeft geen paradijs opgeleverd  maar wel toegang verschaft tot basisvoorzieningen.  In de omgeving van Kairouan zijn diverse nieuwe kansen geboden om voedsel te produceren en de woonomgeving  aan te passen aan de eigen wensen van de  bewoners.  In de Kroumiri is meer de nadruk gelegd op de toegang tot kennis en het verwerven van vaardigheden om de beschikbare grond te benutten voor een optimalere opbrengst.

Meer toegang tot onderwijs  heeft in Tunesië stellig veel jongeren aangespoord om een poging te wagen om elders een beter bestaan op te bouwen.  Dat is vaak ook gelukt, dank zij contacten met familieleden die hen tijdelijk wisten op te vangen in Tunis en elders. De constatering van Mathieu in mei 2010  in Sidi Mhamed dat diverse jongeren waren teruggekeerd naar hun douar van herkomst riep enige vragen op tijdens dit korte bezoek. Was dit uit bittere nood omdat je toch iedere dag iets te eten wilt hebben en een plek om te slapen?  De tuin van Farid zag er prima uit.  Samen met zijn moeder kon hij een belangrijk deel van hun maaltijden verzorgen.   Zeven maanden  later goot in Gafsa een jonge man benzine over zijn hoofd en stak zichzelf in brand. Hij had een goede opleiding gevolgd maar was er niet in geslaagd om werk te vinden.  Deze zelfmoord vormde de aanleiding voor de opstand in Tunesië en dwong  president Zine ben Ali op stel en sprong zijn biezen pakken.  Natuurlijk kon hij vluchten met zijn uiterst corrupte vrouw naar de schurkenstaat Saoudie Arabië. Een land wat tot de dag van heden  olie ruilt voor wapentuig  met de Verenigde Staten, Frankrijk  en het Verenigd Koninkrijk.   

In november 2018, bleek dat Duitsland wel het lef had om geen wapentuig meer te leveren waarmee in Jemen een smerige oorlog door Saoudie Arabië werd gevoerd.  Het Rode Kruis heeft bericht dat meer dan 80.000 kinderen door gebrek aan voeding tot 2018  zijn overleden. Waarschijnlijk zijn ook nog duizenden kinderen en volwassenen ondervoed in dit prachtige land, waar steden en dorpen deels in puin zijn gegooid. De politieke moed ontbreekt  vooral in de Verenigde Staten om een halt toe te roepen aan deze absurde oorlog.  De productie van wapens is kennelijk van groter belang  dan het streven naar vrede en het bestrijden van ondervoeding in diverse landen.

Op zijn trektochten van Tabarka naar Gafsa, vooral langs de grens met Algerije, kwam Mathieu in vele afgelegen gehuchten in de periode van 1972 tot zijn vertrek uit Tunesië in 1977. Hij voerde deze opdracht uit in opdracht van het Tunesische Staatsbosbeheer. De overheid wilde bosdorpen scheppen om de toegang tot onderwijs en basisvoorzieningen beschikbaar te stellen aan de bewoners. Op deze wijze hoopte men de migratie naar  steden aan de kust te beperken.  Mannen  die naar het oordeel van de politie doelloos over  straat zwierven in Tunis  werden opgepakt  en  teruggestuurd naar hun regio van herkomst. Daar werden zij dan ingezet bij de aanleg van landwegen en de aanplant van bomen.  

Tijdens het protectoraat van Frankrijk van 1880 tot 1956 was de bosgrond tot staatsdomein verklaard. De bewoners hadden beperkte rechten om hout te sprokkelen en geiten of schapen te laten grazen.  Er waren enkele nieuwe dorpen gebouwd maar de woonkavels boden te weinig ruimte voor hun vee en productie van groenten en fruit.  Aantasting van hun oude rechten om hun familieleden te begraven, het water te benutten uit de eigen bron en de sociale contacten in de douars te behouden zullen zeker van belang zijn geweest om wel of niet te vertrekken naar een nieuw bosdorp.  Een hachelijk moment ontstond toen de bosdienst een locatie voorstelde voor een nieuw dorp.   Het water van een goede bron zou dan dienen voor dit dorp.  Maar de oude rechten van de bewoners in de nabijgelegen douar kwamen dan in het geding.  Deze bewoners dreigden met een vergiftiging van het water als men hun rechten niet zou respecteren. De voorgestelde locatie werd van de lijst geschrapt.  Mathieu beleefde meer avonturen op zijn tochten in deze douars. Zo kwam hij bij  oude mijnen die door de Fransen waren aangelegd maar na hun vertrek niet meer werden benut voor het delven van ijzer en lood.  Hij volgde met zijn tolk een spoorlijntje die naar binnen ging in een berg want daar zouden diverse oude werknemers nog altijd bezig zijn om ijzererts uit te hakken.  Dat was een gevaarlijke operatie want bij instorting van de toegang of een schaft was redding onmogelijk.  Geen enkele instantie van de lokale overheid was betrokken bij deze exploitatie van de mijn. Het gedolven erts werd op de zwarte markt verkocht en was een bron van inkomsten voor de families. 

De loodmijn werd ook nog benut voor exploitatie.  Mathieu vernam dat   de arbeiders in deze mijn zelden de leeftijd van 40 jaar bereikten.  Niemand leek aandacht te besteden aan de risico’s.

In 1987 werd president Bourguiba uit het zadel gewipt. Enige jaren voor zijn aftreden had hij opdracht gegeven om alle gourbi’s en precaire behuizing te vervangen door eenvoudige maar solide woningen.  Met veel ijver ging men aan de slag, vooral ook in de douars in de bosregio’s van Tunesië.  Nadat Bourguiba  van het toneel was verdwenen wilde men de balans opmaken van dit programma.  Mathieu raakte betrokken bij deze evaluatie. Het bleek al snel dat de bewoners bepaald niet gelukkig waren met de geforceerde sloop van hun gourbi’s.  Er waren kleine nederzettingen gebouwd met woonkavels van minder dan 90 m2, kennelijk ontworpen door architecten die vertrouwd waren met de urbane omgeving.  Dat kwam zeker niet overeen met de wensen van de bewoners, waar ook geen enkel overleg mee was gevoerd.  Indien je in een urbane omgeving  een baantje kunt vinden in de handel, diensten of industrie  dan lijkt een woonplek van 60 tot 90  m2 aanvaardbaar. Dat was ook het streven geweest van de gemeente Tunis bij de herinrichting van de “spontane” nederzettingen, zoals Saida Manoubia.  Maar op het platteland in Tunesië was aan ruimte geen gebrek om families tenminste een kavel van 1000 m2 ter beschikking te stellen, geschikt om hun woonruimte naar eigen inzicht in te richten, kleinvee te houden en een deel van de grond te benutten voor de eigen productie van groenten en fruit.  Ruim 50% van de geschikte grond voor landbouw in Tunesië was (en is waarschijnlijk nog steeds)  in handen van circa 3% van meestal afwezige eigenaren.  Toekenning van het eigendomsrecht op een kavel van tenminste 1000 m2 leek een belangrijke kans te bieden om families in een rurale omgeving te handhaven.  Diverse jongeren  zouden stellig toch vertrekken maar er was een thuisbasis van de familie waarop men zou kunnen terugvallen indien het migratie-avontuur zou stranden in een urbane omgeving.  Het is koffiedik kijken hoe de keuze voor een dergelijk  ander ruimtelijk beleid na 1987 zou zijn uitgepakt. In 2002 heeft Mathieu, samen met Martine, nog een trektocht gemaakt door Tunesië, van Tunis, via Tabarka naar Tozeur. Een zandstorm weerhield hen er van om de rand van de Sahara nader te verkennen.

Martine en Mathieu, op de rand van de Sahara in Douz

Hij  had eerder gezien dat de ruime kavels van 2000 m2 in Raccada, 6 km van Kairouan, voor de families die aldaar gevestigd waren na de watersnood in 1969, daar wel profijt van hadden.  Ook na de opstand  van 2011 is het niet duidelijk  of weinig bedeelde huishoudens baat zullen hebben van hun verzet.

Met verwijzing naar de Universele Verklaring is na 2011 stellig meer vrijheid ontstaan in Tunesië om  eigen opvattingen aan de orde te stellen.  Talrijke jongeren hebben ook hun kansen benut om naar Europa te vertrekken, maar kunnen hierbij zelden rekenen op gastvrijheid.

Familiebanden vormen vaak nog de basisverzekering om een geschikte route te vinden in  deze doolhof  van ieders bestaan.

Port Sudan 

In 1977 was Mathieu benoemd als hoofdmedewerker aan de VU, 7 jaar later verhuisde hij  naar de vakgroep Planologie aan de UVA.

Bij zijn speurtocht naar geschikte literatuur had hij een interessant artikel gevonden over de herinrichting van “spontane” wijken in Port Sudan.  Hij wilde ontdekken hoe deze operatie was uitgevoerd. Hij vloog naar Khartoum en vervolgens naar deze nieuwe havenstad aan de Rode Zee, gesticht door de Britten rond 1900.  Hij vond onderdak in een hotel in de naaste omgeving van het gemeentehuis, waar hij hartelijk werd ontvangen door Panos Trizis. Zijn vader had zich vanuit het Griekse eiland Lesbos in de oude stad Suakin gevestigd en vervolgens dit hotel gebouwd in het centrum van deze stad.  Zijn zoon Panos had dit bedrijf geërfd en exploiteerde dit hotel, samen met de zus van zijn vader.  Panos werd mijn gids en raadsman in Port Sudan. Hij trad op als scheidsrechter bij sportactiviteiten en had via deze ingang vele contacten met talrijke bevolkingsgroepen die naar deze havenstad waren getrokken.  Hij was ervan overtuigd dat sportieve ontmoetingen de kansen op integratie in de samenleving versterkten.   Tegenstellingen vormden een groot obstakel  in de heringerichte wijken  Dar En Naïm en Dar Es Salam . Mathieu klopte aan bij de schrijver van het artikel die directeur was voor de ruimtelijke ordening in deze stad.  Het werd spoedig duidelijk dat de aanpak in de genoemde wijken op een zeer eenvoudige wijze was uitgevoerd.  De gemeente bleek ook niet over middelen te beschikken om basisvoorzieningen aan te leggen in deze wijken.  Wel was iedere kavel gemarkeerd en waren de huishoudens geregistreerd als vierde klasse burgers van Port Sudan.  Het hoofd van de gemeente, Ali Mageit, stelde voor om een jumelage aan te gaan met een stad in Nederland. Almere vond dit een goed voorstel. In het kader van deze samenwerking zijn vele projecten gerealiseerd  van 1984 tot 1994.  

In de eerder genoemde wijken in Port Sudan is met steun van de gemeentelijke diensten van Almere de ruimtelijke herinrichting vastgelegd  en zijn deze kavels opgenomen in het kadaster.  Ook hier bleek dat prettige en goede contacten met twee integere personen tot interessante verbeteringen kunnen leiden, ten gunste van families die overwegend tot de mager bedeelde samenleving behoren.

Erkend te worden om rechtmatig op een woonplek te kunnen verblijven in Port Sudan was stellig van groot belang. Dit schiep ook meer kansen om werk te vinden in de haven of in de waterhandel. Twee stagiaires hadden deze handel in kaart gebracht. Port Sudan wordt omringd door de woestijn en was afhankelijk voor de watertoevoer van een stuwmeer in de bergen.  De families in Dar El Naïm en Dar Es Salam hadden geen eigen waterkraan maar waren voor deze cruciale basisvoorziening afhankelijk van de waterverkopers die met karren door deze wijken reden.  Nu bleek uit het rapport van de stagiaires dat deze families, zeker in de heetste maanden, tien keer zoveel voor een liter water betaalden dan de huishoudens die in de luxe, eerste en tweede klasse  wijken woonden.  Panos vertelde aan Mathieu dat vooral ambtenaren een aanvullend inkomen konden verwerven in deze handel door een kar plus een vat te kopen voor het transport van water.  Zij tapten het vat meestal vol op hun eigen erf en organiseerden het transport en  verkoop in Dar El Naïm en Dar Es Salam.  Het doortrekken van de waterleiding naar deze wijken was stellig mogelijk om aldaar tenminste enige publieke watertappunten te plaatsen. Uiteraard vergde dit een investering van het waterleidingbedrijf.  Daar bestond weinig interesse voor omdat hiermee het extra inkomen voor de ambtenaren zou verdwijnen.

In deze stad werd Mathieu verrast door een opmerkelijke vorm van apartheid. Op een dag nodigde hij het hoofd van de gemeente uit voor een maaltijd in het gebouw van de Britse Club. Bij aankomst werd hem verteld dat buitenlanders welkom waren maar Soedanezen niet. Ook voor het hoofd van de gemeente werd geen uitzondering gemaakt want dan zou iedereen uit deze stad kunnen aankloppen.  Er bleek gelukkig ook een andere lokale club te zijn waar Ali Mageit en Mathieu  van harte welkom waren voor het nuttigen van een heerlijke maaltijd.  Ali had in Cambridge gestudeerd en zal toch wel gedacht hebben dat er wat mis was in de opvoeding van deze Britse gasten in Soedan. Later brak er een opstand uit in Port Sudan en werden ook alle dure flessen whiskey van de Britse Club kapot gegooid.

In 1989 werd een staatsgreep door het leger gepleegd  waarvan de leider Bashir  30 jaar aan de macht is gebleven in Soedan. In april 2019 is hij door een staatsgreep van het leger veilig afgevoerd.  Of hij voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag ooit zal verschijnen is twijfelachtig.  Een vreselijke burgeroorlog brak uit wat uiteindelijk heeft geleid tot de opdeling van dit omvangrijke territoir van circa 2.500.000 km2.  Na de splitsing braken in Zuid-Soedan gewapende conflicten uit tussen de belangrijkste bevolkingsgroepen.  In West -Soedan werden talrijke families verdreven, waarvan velen naar Tsjaad zijn gevlucht en daar in kommervolle omstandigheden in vluchtelingen kampen leefden.

OUAGA

Met assistentie van Antoine had Mathieu een fiets gekocht op de markt , na aankomst in Ouaga in 1977.  Dat was een oud Hollands model waar in China op grote schaal gebruik van werd gemaakt. Via Accra kwamen deze in Ouaga op de markt.  De bewaker van het  Ranhotel, waar Mathieu een ruime kamer had gevonden, was verrast maar meteen bereid om deze fraaie fiets onder zijn hoede te nemen.  Op al zijn tochten in deze urbane en rurale omgeving van Grand Ouaga was er overal wel een jongen bereid om tegen een kleine vergoeding de rol van bewaker op zich te nemen.  Het hotel was in een ver verleden door de Fransen gebouwd om gasten op te vangen na een lange treinreis van Abidjan, via Bobo Dioulasso met als eindstation Ouagadougou;  1100 km  eenbaans spoor met enkele passages op dit traject, onder meer in Bingo en Koudougou.

Mathieu had voor zijn vertrek wel het een en ander gelezen over de landen rond de Sahara woestijn.  Maar nu zette hij zijn eerste stappen in Boven Volta en was zich toen zeker niet bewust dat hij tot en met 2005 hier regelmatig zou terugkeren. Meestal twee keer per jaar voor circa twintig dagen per reis. Over iedere reis schreef hij een rapport; deze liggen nu allemaal in het archief van het Canadian Center for Architecture :     CD035 Coen Beeker Collection.

Echter, talrijke herinneringen aan personen, ontmoetingen met groepen en ervaringen zijn niet of nauwelijks opgeschreven. Hij wil een poging doen om in de verscholen cellen van zijn brein een speurtocht te ondernemen om deze beelden, gesprekken en indrukken deels op schrift weer te geven. Echter, het betreft een lange periode waarin de hoofdpersonen vele jaren een rol hebben gespeeld en Mathieu slechts als verteller kan optreden, zonder veel acht te slaan op de chronologische volgorde van de gebeurtenissen, ontmoetingen, belevenissen en ervaringen in de landen rond de Sahara en de Hoorn van Afrika.

Het paleis van de Mooro Naba staat min of meer in het centrum, omringd door  een honderdtal dorpen. Het territoir van Grand Ouaga betreft circa 300.000 hectare.  Tot 1975 waren 20.000 woonkavels in het kadaster geregistreerd.  Dat waren in de urbane omgeving vanb Ouaga  kavels van 500 tot 1000 m2. Antoine beschikte ook over een fiets; zo konden zij samen op stap. Voor kleine reparaties kon je terecht bij handige jongens die meestal bliksemsnel je ketting weer in de juiste stand wisten terug te zetten.  Mathieu kon de lokale taal, het Mooré, niet verstaan, noch een van de andere talen die in Ouaga gesproken werden. In ons beste Frans communiceerden wij met elkaar. Antoine wist zich meestal wel te redden en functioneerde goed als tolk en gids. Hij behoorde tot het Mossi volk waarvan de Mooro Naaba van oudsher de politieke en geestelijke leidsman was.  Ieder Mossi dorp heeft zijn eigen chef en  20 dorpen hebben samen een districtshoofd. Iedere vrijdag komen deze chefs en hogere autoriteiten naar het paleis van de Mooro Naba in Ouaga. De Mossi leiders boden verzet tegen indringers; ook tegen de oprukkende Islam.  Maar het Franse leger heeft in 1896 het Mossi rijk veroverd, maar de Mooro Naba als geestelijk leider wel blijven respecteren.  Tijdens de Franse bezetting moest er belasting worden betaald. Talrijke Mossi’s migreerden naar Ivoorkust om daar op Franse plantages te werken. Een deel van hun loon droegen zij af aan hun families . Bij de volkstelling in 2006 woonden circa  14 miljoen mensen in Burkina Faso en verwacht wordt dat er in 2020  wel circa 20 miljoen zullen wonen. De helft van de bevolking zijn Mossi’s; de andere helft behoren tot 8 andere groepen, met een eigen taal en culturele achtergrond.

De Mossi’s  wonen vooral in het centrale deel van het land, van Tenkodogo in het zuid-oosten tot Ouayagouya in het noord-westen.   Onder de urbane bewoners van Ouaga zijn ook diverse families van andere bevolkingsgroepen vertegenwoordigd, zoals onder meer: Peul, Gourounsi, Gourmanche en Bissa.    Het  regenseizoen is van juni tot oktober, daarna is het vrijwel altijd droog. Met alle risico’s voor de graanopbrengst voor gierst en sorgo.

De taal van de Mossi’s is het Mooré, deze behoort tot de GUR taal binnen de Niger-Congo taalgroep. Van oudsher was er geen geschreven taal in het koninkrijk van de Mossi’s.  De verhalen van het volk werden vooral tijdens festiviteiten doorverteld of gezongen door de “GRIOTS”. Zij zijn nog steeds de hoeders van de orale tradities.

Het grote verhaal over het ontstaan van het Mossi-volk is gebaseerd op een mythe:  prinses Nyennega , dochter van koning Naba Nedega mocht niet trouwen van haar vader, want zij was een vechtlustige dame, nuttig voor de verdediging van zijn Bissa-rijk. Echter,  zij vluchtte weg op een paard en trouwde in het rijk van de Mossi’s.  Haar zoon Ouedraogo werd  teruggestuurd naar het thuisland van haar moeder Nyennega en werd daar opgevoed door zijn grootvader Naba Nedega. Toen hij volwassen was keerde hij terug naar het land van zijn moeder, het huidige Mossi territoir.  Met de steun van veel krijgers rukte hij op naar het  Bissa rijk van zijn grootvader en versloeg het leger van Nana Nedega.  Het huwelijk van Ouadraogo en zijn krijgers met talrijke Bissa vrouwen vormde de basis voor het ontstaan van het Mossi volk. Het standbeeld van prinses Nyennega op haar paard staat in Ouaga; een bronzen kopie van dit beeld is ook de eerste prijs van het FESPACO ; dit film- en theater festijn wordt iedere 2 jaar in Ouaga  gevierd. Tijdens een studiedag in maart 2017 in het Afrika Studie Centrum ontving Mathieu dit bronzen beeld van prinses Nyennega op haar paard  van het ministerie van “Urbanisme et Habitat”.  Dit werd hem aangeboden,  als blijk van waardering, door de voormalige secretaris-generaal van dit ministerie, zijn compagnon  Joseph Guiebo.

De godsdienst van de Mossi’s is gebaseerd op een almachtige Schepper, Wende, geassisteerd door vruchtbaarheidsgeesten en  voorouders die toezien op het gedrag van hun nakomelingen. Deze geesten moet je te vriend houden, omdat zij vooral moeten zorgen voor een goede oogst. Offers brengen is geboden, vooral kippen. Ieder jaar zijn er verschillende plechtigheden om de voorouders tevreden te stellen. Offers zijn welkom; ook het plengen van drank. Het oogstfeest, BASEGA , wordt gevierd in december.  De families bedanken dan de voorouders voor de oogst en hopen op steun voor de  volgende oogst.

De begrafenis van mannen en vrouwen is zeer belangrijk want dat vormt de overstap naar het rijk van de voorouders.  Deze ceremonie vindt meestal plaats binnen een jaar na de dood, vaak in de droge periode van december tot april.  Op het platteland werd  en wordt vaak nog de overleden man begraven op het eigen erf.   De overleden vrouw op het land van haar man , maar bijgestaan door haar eigen familie; de familie van haar man is daar niet bij aanwezig.

Op het woonerf in de dorpen heeft iedere man en vrouw een eigen woonplek.  Kleine kinderen slapen in de hut van hun moeder.

Tot 1920 waren er geen urbane nederzettingen in het Mossi- rijk met meer dan 5000 inwoners. In Ouaga woonden in 1945 circa 17.000 mensen, verspreid over 20 dorpen, rond het hof van de Moro-Naba. In  2020, 75 jaar later, wordt het aantal geschat op circa 3 miljoen!!  Quo Vadis Ouaga??

Aan 2 vroedvrouwen had Mathieu verzocht om de in verwachting zijnde vrouwen ( die reeds 2 kinderen of meer  hadden gebaard)  te vragen  hoeveel kinderen zij hoopten te krijgen. Ook werd hen gevraagd of hun man of zijzelf voorzorgen namen om deze geboorten te beperken of te spreiden gedurende de jaren dat zij vruchtbaar waren. Vijf of zes kinderen vonden de meeste vrouwen wel genoeg maar zij noch hun man namen geen voorzorgen voor een beperking van de geboorten. De ziel van de voorouder had altijd het recht om zich in hun vruchtbare schoot te nestelen. Dat mocht je niet verhinderen.  Ook kwam in deze gesprekken naar voren dat de helft van deze vrouwen er geen bezwaar tegen hadden om met een collega- echtgenote van hun man het woonerf te delen. Daar waren vele voordelen aan verbonden voor de verzorging van hun kinderen, de vrijheid om op toerbeurt naar de markt te kunnen gaan of om daar  spullen te kunnen verkopen. Tevens om ook op toerbeurt de maaltijd voor hun man te bereiden die hen dan meestal uitnodigde om bij hem de nacht door te brengen.  Mathieu heeft bij de toedeling van woonkavels in de urbane omgeving , gepoogd om een eigen ruimte voor iedere vrouw te markeren.  Technisch zou dat simpel uitvoerbaar zijn. Ook in een polygame samenleving kun je een kavel van 240 m2  opsplitsen in 3 blokken van 80 m2  of in 4 van 60 m2.  In een monogame samenleving zou man en vrouw dan ieder kunnen beschikken over 120 m2.  Dit pleidooi is helaas genegeerd. Het belangrijkste argument van Mathieu  was,  dat indien de man komt te overlijden  dat dan de hele woonkavel opgeëist werd door de familie van de man.  Wel kan een broer van deze man bij de weduwe gaan wonen of haar kinderen opnemen op zijn eigen erf.  Maar als deze broer ook getrouwd is en met zijn vrouw ook  kinderen heeft, ontstaan er vaak conflicten.  De broer dient dan op te komen voor alle kinderen op het erf. Mathieu werd geconfronteerd met een aantal trieste situaties waar de moeder verdreven werd van het woonerf van haar overleden man.

De Mossi samenleving was en is nog steeds goed gestructureerd met aan het hoofd de Moro Naba.  Zijn rechterhand is de Ouidi Naba  met aan zijn zijde de Larlé Naba.  De Wagadogo Naba is de beheerder van de grond in het domein van de Mossi’s in Ouagadougou.  Ieder dorp heeft zijn eigen hoofd om de verdeling en toewijzing van grond aan families te regelen. Op initiatief van de directeur van “Urbanisme et Habitat” nam Mathieu deel aan een bijeenkomst , om 7 uur ’s ochtends,  op het grote erf van de Ouidi Naba waar de hoofden van de omliggende dorpen aanwezig waren. De Ouidi omschreef helder het programma voor de herinrichting van de “spontane” nederzettingen en verzocht aan de hoofden  om alle  medewerking te verlenen  aan de voorbereiding en uitvoering van het omvangrijke  project voor de herinrichting van “spontane” nederzettingen. 

Zo werd het groene licht gegeven aan Mathieu om zijn verkenning  voort te zetten in het ommeland van Ouagadougou.

Nederland had in 1979 een donatie van 5 miljoen gulden  toegezegd voor de voorbereiding en uitvoering van dit programma in de urbane en rurale omgeving van Grand Ouaga. Boven Volta was nu aan zet om voorstellen te doen  om deze donatie naar eigen inzicht  te besteden.

Mathieu begeleidde studenten in Ouaga en Bobo. Tijdens de kennismaking in 1978 bij de minister voor “Urbanisme et Habitat” had Mathieu het verzoek ontvangen om specifieke aandacht te besteden aan de talrijke “spontane” nederzettingen.  De minister vreesde voor het ontstaan van diverse krottenwijken  (bidonvilles)  en hoopte dat dit vermeden kon worden in Ouaga en Bobo.

Na de ontvangst bij de Ouidi Naba kon hij per fiets op stap gaan in dit omvangrijke territoir van Ouaga.  Hij had al ontdekt dat er een project was uitgevoerd in de nederzetting Cissin, in Z/W-Ouaga, waar het staflid Gilbert Kibtonré bij betrokken was geweest.  Om Gilbert beter te leren kennen  nodigde Mathieu hem uit voor een maaltijd in het restaurant La Forêt, een kleine oase met veel bomen op loopafstand van het Ranhotel.  Gilbert kwam niet alleen maar had zijn “grand frère” Daniel meegenomen. Na een korte toelichting waarom hij in Ouaga was neergestreken, vroeg Mathieu hen om wat te vertellen over hun dorp  waar zij geboren waren en hoe zij in Ouaga terecht waren gekomen. Zij waren jonge dertigers en Mathieu was juist de veertig gepasseerd. Zo had hij een lichte voorsprong qua leeftijd en dat bleek zeker mee te tellen. Het was logisch dat Daniel als oudste broer van wal stak om het wel en wee van hun dorp in kleurrijke bewoordingen toe te lichten.  Dit dorp Tabtenga ligt in de omgeving van Pabré waar zij beiden naar school waren gegaan. In de regentijd kon dat vaak niet omdat het dan te gevaarlijk was om een kolkende rivier over te steken. Na het basisonderwijs in de Franse taal  werd Gilbert toegelaten op het seminarie in Pabré.  Toen ik hem als voormalig katholiek vroeg of hij echt een roeping had gevoeld om priester te worden keek hij mij met wat glazige ogen aan. Geen sprake van was zijn toelichting, maar zo had hij wel een goede opleiding kunnen volgen en vervolgens verder kunnen studeren.  Hij was er trots op dat hij als assistent had kunnen meewerken aan het project van de Verenigde Naties in Cissin en liet duidelijk doorschemeren dat hij een rol kon spelen in een studie met betrekking tot  “spontane” nederzettingen.   Daniel had het minder goed getroffen na de basisschool. Via een oom was hij op een plantage in Ivoorkust terecht gekomen.  Daar had hij veel moeten werken met als tegenprestatie een vunzig onderdak en karige maaltijden van de Franse plantagehouder. Verkocht als slaafje, zo had hij dat gevoeld. Op een dag had hij kunnen vluchten naar Abidjan en na enige jaren kon hij terugkeren naar Ouaga. Hij werkte nu in de apotheek van het ziekenhuis.   Pas veel later zou hij mij verschillende details vertellen over zijn verblijf op de plantage en de rol van zijn oom die hem daar, waarschijnlijk tegen betaling,  had uitgeleverd. Dat was een slechte tijd voor hem geweest. Zij nodigden mij uit om met hen een bezoek te brengen aan hun dorp. Een goede vriend van Daniel beschikte over een auto, want per fiets was het toch wat ver rijden.  Tien dagen later, op de vrije zaterdag, stonden Bernard, Daniel en Gilbert op de stoep van het Ranhotel, klaar voor het vertrek naar hun dorp. Bernard bleek de hoofdingenieur te zijn voor de bouw van de grote stuwdam Bagré in de regio van Tenkodogo.  Zodra deze gereed was zouden vele boeren de beschikking  krijgen over voldoende water om hun gewassen te bevloeien.  Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan de voedselvoorziening in dit land.  Mathieu wist dat er in 1973  talrijke mensen en dieren van de honger waren omgekomen. Op voorstel van Daniel werd op de heenrit naar hun dorp al afgesproken dat de volgende reis naar het kampement van Bernard zou worden ondernomen om de stuwdam in aanbouw te bezichtigen.

Maar per auto kon hun dorp niet bereikt worden. De regentijd was aangebroken en in de “marigot” (een brede beek) stond veel water.  Te voet verder maar Mathieu trapte bij de oversteek op een grote steen die ging bewegen, met als gevolg een natte voet en broek.  Echter niet getreurd; de zon scheen volop en de temperatuur was ruim 30 graden Celsius.

Op de vaste plek voor  bijeenkomsten van het dorp, onder een kolossale Baobab boom, stond een gezelschap van minstens  30 mensen op ons te wachten. De plichtplegingen om elkaar te begroeten vergde geruime tijd. Daniel en Gilbert werden als zonen van het dorp begroet, na een lange afwezigheid. Mathieu kreeg ook het traditionele kommetje water aangeboden, waaraan hij voorzichtig nipte. Hij besefte natuurlijk wel dat daar veel risico’s aan verbonden waren, maar een botte weigering zou stellig niet gewaardeerd worden.  Hij observeerde dat ook Daniel maar een klein slokje nam.  Na de begroeting hield Gilbert een korte toespraak , uiteraard in de Moré-taal.  Bernard fluisterde de samenvatting in het Frans in het oor van Mathieu en begreep dat de bouw van een brug over de marigot het belangrijkste doel was van dit bezoek.  Welke bijdrage zouden de  inwoners  kunnen leveren voor de realisatie van dit project?   Het hoofd van dit dorp  dankte ons voor dit bezoek en vroeg aan alle aanwezigen om hun mening kenbaar te maken.  Er ontspon zich een langdurig palaver onder de aanwezigen waarna het hoofd mee kon delen dat de benodigde hoeveelheid stenen en zand zeker op de nog te kiezen plaats van bestemming gedeponeerd zouden worden.  Voor de levering van cement en ijzer hoopte het dorp te kunnen rekenen op een bijdrage van dorpelingen die naar Ouaga  waren getrokken. Zij hadden ook belang bij de bouw van deze brug voor het transport van een deel van de oogst van de familie (vooral gierst en sorghum)  van hun dorp naar Ouaga.  Voor Mathieu was het een goede les hoe zo’n palaver verliep in dit  Mossi-dorp. Ook begreep hij dat Daniel en Gilbert feitelijk beschouwd werden als twee belangrijke leden van het informele bestuur van de groep migranten uit dit dorp die thans in Ouaga woonden. Aan Mathieu werd  niets gevraagd; hij werd kennelijk beschouwd als een “nasarah”  die als gast door Daniel en Gilbert was uitgenodigd voor een bezoek aan dit dorp.

Achter de schermen was op het erf van het hoofd  een maaltijd bereid. Onder een hangar werden zij met zijn vieren uitgenodigd om plaats te nemen op eenvoudige krukjes; de chef had zijn eigen zetel.

Water werd gebracht om de handen te wassen. Daarna verscheen een schaal met to  ( gekookte gierst) met een saus en kip. Ook Mathieu proefde deze gerechten, maar to is nooit een lekkernij voor hem geworden. Later begreep hij  dat ook Daniel geen liefhebber was.  Rijst had  zijn voorkeur en daar sloot Mathieu zich graag bij aan.

De terugtocht over de snel stromende beek leverde geen natte broek op. Wel werd de lengte van de te bouwen brug geschat op circa 20 m waarbij men rekende met een breedte van 4 m. Bernard zou een schatting maken van de noodzakelijke bouwmaterialen. Men overwoog om in Ouaga een bijeenkomst te beleggen van de vereniging voor ondersteuning aan hun dorp.  Mathieu werd weer afgezet bij het Ranhotel en zag terug op een plezierige kennismaking met dit drietal. Tijdens al zijn missies naar Ouaga heeft hij vooral met Daniel en Gilbert een intensief contact onderhouden.  Daniel nodigde hem spoedig uit om het volgende weekend  kennis te maken met zijn familie in Tampouy.  

 Samen met zijn tolk Antoine kon Mathieu  vooraf deze “spontane” nederzetting verkennen om een indruk te krijgen van de woonomgeving van Daniel.  Op deze rit werd ook gestopt bij de chef van Tampouy want Antoine leek het gewenst dat een buitenlandse gast even kennis zou maken. Ook nuttig voor het te ondernemen onderzoek in deze nederzetting aan gene zijde van de stuwdam die diende  voor de drinkwatervoorziening van Ouaga. Met enige kolanoten in een vijgenblad stapten wij het erf op.

Wat Mathieu opviel was de Peugeot auto die voor het erf geparkeerd stond. Als deze van de chef  zou zijn dan was dit een bemiddeld heer. Wederom een uitvoerige begroeting; dat had Mathieu inmiddels al een beetje geleerd. De chef nam de kolanoten in ontvangst, brak er een en bood deze zijn gast aan. Mathieu proefde een stukje en stak de rest in zijn zak.  Hij begreep dat de chef wilde testen of de kolanoten van goede kwaliteit waren en geen vergif zouden bevatten.

De chef vertelde dat talrijke families zich in de voorbije jaren (na 1960)  in Tampouy hadden gevestigd maar verstoken waren gebleven van wenselijke basisvoorzieningen. Vooral  goed drinkwater was een groot probleem in de droge maanden van het jaar.

Antoine woonde in Tampouy en vertelde dat de chef vele kavels had toegewezen aan families die een verzoek bij hem hadden ingediend om in deze nederzetting te mogen wonen. Dat paste heel goed in de Mossi-cultuur, maar met dit verschil dat je geen kavels mocht verkopen.  Een verzoek aan de chef vereiste wel een goede introductie en een cadeau in de vorm van kolanoten, een kip, een geit of een schaap.

Volgens hem lapte deze chef echter de oude mores van de Mossis aan zijn laars en streek geld op.  Dat verklaarde de Peugeot voor zijn erf.

Van Tampouy reden zij terug naar Wagadogo. Een weg van 40 meter breed, liep kaarsrecht door deze wijk. Midden op deze weg  was een omheinde kavel met een groot huis behouden gebleven. Wat was er gebeurd? In 1972 was de Franse president op bezoek gekomen. Toen had iemand bij de gemeente  bedacht dat er enige orde geschapen moest worden in deze spontane nederzetting ten noorden van de spoorlijn Ouaga-Bobo. Dat kon dan door de gemeente getoond worden aan de Franse gasten. Enige dagen voor de komst van de president hadden de bewoners vernomen dat er bulldozers zouden worden ingezet om het hoofdwegennet te traceren in Wagadogo.

Dat was de door Frankrijk steeds gekozen strategie om doorbraken te forceren in “spontane”nederzettingen in Ouaga en Bobo.  Mathieu sprak later met een Franse adviseur in Bobo die hem duidelijk maakte dat deze methode steeds zo was toegepast in Ouaga en Bobo. Maar tijdens de operatie in Wagadogo was er veel verzet gerezen. De bulldozer was gestopt voor het perceel, midden in deze brede straat, omdat de bewoner een belangrijke chef was die voor zijn huis was gaan zitten, bijgestaan door leden van zijn familie en omwonenden.  Omdat Mathieu het verzoek had gekregen van de minister om mee te zoeken naar een oplossing voor de snelle toeloop naar spontane nederzettingen,  botste hij hier op weerstand van de bewoners bij deze brutale operatie van de gemeente Ouaga.

Een jaar verstreek alvorens Mathieu weer verder ging met zijn verkenning in het ommeland van Ouaga. Inmiddels was het wel duidelijk dat circa de helft van de bevolking in talrijke “spontane” nederzettingen een woning hadden gebouwd met stenen van leem. Met balken en golfplaten was het dak geconstrueerd. Ook was het waarschijnlijk dat  een dergelijk onderdak  vaak  werd gebouwd door personen die echter elders in de verkavelde wijken  een kamer hadden gehuurd en daar over water en elektriciteit beschikten.

Zij hoopten dat zij te zijner tijd, na de verkaveling van de “spontane nederzetting, ook aanspraak zouden kunnen maken op een door de gemeente te verlenen woonvergunning voor hun bouwsel. Vaak verbleef er dan een lid van zijn familie op deze kavels om op de spullen te passen. Langzaam werd het Mathieu duidelijk dat in deze “spontane” nederzettingen meer en minder bedeelden kriskras door elkaar woonden of er juist niet woonden maar leden van de familie hadden gestrikt als bewaker van hun erf. Hij had ook ontdekt dat in de eerder geplande wijken zoals Samandin, Ouidi en Paspanga ruime verschillen bestonden tussen de huishoudens met betrekking tot hun uitgaven voor voeding en het comfort op hun kavel.

Hij wilde meer te weten zien te komen over de historie van dit proces en besloot op zoek te gaan naar enige ouderen die in het ommeland hun jeugd hadden doorgebracht op het erf van hun vader. Antoine had een oom die aan deze omschrijving voldeed. Deze oom Tenga beschikte over een terrein van meer dan 2 hectare, aan de oostzijde van Ouaga.  Hij woonde onder een uiterst eenvoudig onderdak en had duidelijk geen profijt getrokken van de families die met zijn instemming op zijn grond waren neergestreken. Via de stichting SUPO was er geld beschikbaar om een  project op te zetten in het ommeland van Ouaga.  Tenga wilde daar met genoegen aan meewerken en stelde hier een kavel van circa 2000 m2 voor beschikbaar.

Op dit terrein werden bomen geplant, een stal gebouwd voor klein vee en  doornige struiken voor de omheining. Ook nu, 40 jaar later, kun je de omheining via Google Earth , beplant met Acacia Senegalais struiken  duidelijk waarnemen. Ook zijn er diverse bomen geplant.  Neef Mustapha, heeft deze altijd goed beschermd.  Dit kleine park werd later als Parc SUPO in het verkavelingsplan vastgelegd. Na zijn dood werd het herdoopt tot Parc Tenga.  

Parc Tenga in 2019

Vaak ging Mathieu bij Tenga op bezoek om te luisteren naar zijn verhalen. Hij herinnerde zich nog heel goed hoe hij als kind bij herhaling door zijn vader gewaarschuwd werd voor de panters die in de nabije omgeving rond zwierven en soms ’s nachts toesloegen als hen een kans werd geboden.  De Fransen hadden zich rond 1900 in Ouaga gevestigd en poogden jonge mannen te bewegen om in Franse militaire dienst te treden. Als compensatie werd hen een ruime kavel geboden van  1000 m2 in enige verkavelde wijken van Ouaga.  Wel moesten zij dan hand- en spandiensten verrichten in de woonzones die speciaal voor Franse stafleden waren ingericht. Tenga had daar geen interesse voor getoond en was op zijn erf  blijven wonen.  

Rond deze verkavelde wijken, bleven de oude Mossi-dorpen gehandhaafd in het wijde ommeland. Toen de Fransen in 1960 de politieke onafhankelijkheid van Boven Volta overdroegen, woonden in Ouaga circa 60.000 mensen. Overwegend  waren dit Mossis maar ook andere groeperingen waren hier nu neergestreken uit diverse regio’s.

Een omvangrijke hongersnood trof in 1973 de landen in de Sahel; vooral Mali, Boven Volta en Niger werden zwaar getroffen. Beelden van uitgemergelde kinderen, vrouwen en mannen verschenen op de TV schermen. Mathieu herlas nog eens de beschrijving van deze tragedie in Niger in het boek HONGER van Martin Caparrós (2014). Hij schreef: “Een volwassene die er niet in slaagt om 2200 calorieën per dag binnen te krijgen , lijdt honger. Een kind dat niet zijn 700 of 1000  calorieën kan eten, afhankelijk van zijn leeftijd, lijdt honger. Honger is een proces, een strijd van het lichaam tegen het lichaam.”

Stap voor stap gaat het kind, de moeder, de vader of oma en opa achter uit. Zij kunnen steeds minder bewegen en verliezen gewicht en afvalstoffen. Het immuunsysteem verzwakt en de getroffene wordt aangevallen door virussen die diarree veroorzaken waardoor het lichaam uitdroogt.  Ondervoeding en het tekort aan veilig drinkwater brengt ernstige schade toe aan de gezondheid van iedereen. Vaak sterft men aan ziektes of infecties waar geen remedie voor beschikbaar is.  Sommigen wisten te vluchten naar familieleden waar nog wel voedsel beschikbaar was.  Tenga had ook enige verwanten kunnen opvangen en het weinige beschikbare voedsel gedeeld.

De kruidenmarkt in Ouaga had een omvangrijke stroom bezoekers kunnen begroeten, op zoek naar medicijnen voor eenvoudige kwalen.  Een bezoek aan deze markt was een speciale belevenis en Mathieu keek zijn ogen uit.  Bladeren, stengels en schors van talrijke voor hem onbekende planten en bomen lagen hier uitgespreid op kleden en matten. In een ander deel van deze markt lagen beenderen van grotere en kleinere dieren, veren en snavels van vogels maar ook bijzondere stenen en wortels van bomen voor de bereiding van poeders.  Levende kippen, parelhoenders en konijnen voor een offergave of voor een feestmaaltijd voor de eigen familie. 

Antoine kon hem de betekenis van deze traditionele medicijnen en offergaven ook niet duiden, maar hij kende wel een wijze medicijnman in de nederzetting Nossin. Het leek ons een goed plan om onze fietstocht voort te zetten om deze medicijnman te begroeten. Wij kochten enige kruiden om als souvenir mee te nemen en natuurlijk ook een portie kolanoten voor de eerste  kennismaking met deze wijsgeer. Het was een fikse tocht vanuit deze markt in het zuid-oosten van Ouaga naar het noord-westen en kwamen, al laat in de middag, bij het erf van Zanda Simporé. Zijn woonerf was goed vergelijkbaar met dat van Tenga. Geen rijkdom te bespeuren, noch bromfiets of auto. Er liepen een aantal kippen rond op het erf.  Een jonge vrouw was bezig met de vaat en ook zag Mathieu een grote steen liggen waarop de gierst korrels tot meel fijn werden gewreven voor de bereiding van tô.  Zanda zat in zijn leunstoel en Antoine reikte hem de kolanoten aan en introduceerde Mathieu die in Ouaga voor onderzoek met studenten was neergestreken. Hij vertelde van het bezoek aan de markt en overhandigde Zanda  de kruiden  die daar waren gekocht. Dat wekte meteen de interesse op bij de medicijnman. Mathieu herinnert zich echter niet meer waarvoor deze kruiden gebruikt konden worden.

Wel vertelde Zanda dat je in de Franse koloniale periode voorzichtig moest zijn want “les blancs” waren bang dat zij vergiftigd konden worden met deze kruiden.  De Mossis waren niet erg gesteld op deze indringers in hun oude cultuur, met talrijke gebruiken en tradities die uit een ver verleden waren overgeheveld en nog steeds verteld werden door de “griots” bij feesten en begrafenissen. Hij was rond 1900 geboren op dit erf van zijn vader, die hem veel kennis over de toepassing van  kruiden  had geleerd  voor de behandeling van patiënten die bij hem aanklopten.  Omdat de avond spoedig zou vallen werd afscheid genomen van deze sympathieke persoonlijkheid. Mathieu werd van harte uitgenodigd om bij hem aan te kloppen als hij meer wilde weten over de gebruiken en gewoonten van de Mossis. Daar heeft hij frequent gebruik van gemaakt en zijn adviezen hebben tijdens vele missies een belangrijke rol gespeeld bij de afweging van keuze’s. Toen Mathieu planvoorstellen voor de herinrichting van Wagadogo en Nossin  wilde voorleggen aan de bewoners vroeg hij Zanda hoe je deze families het beste kon benaderen. Hij nam alle tijd om na te denken en legde Mathieu vervolgens uit dat “palavers” met kleine groepjes het beste resultaat zou kunnen opleveren. Vele families kenden elkaar niet. In de dorpen kende iedereen elkaar, maar hier in Ouaga waren uit talrijke dorpen mensen neergestreken die meestal als vreemden naast elkaar leefden. Vandaar zijn advies dat je beter met kleine groepjes een “palaver” kon beleggen, zodat iedere deelnemer zich meer vrij zou voelen zijn of haar mening te uiten.

Oorspronkelijk was Wagadogo de nederzetting waar de Wagadogo-Naba de beheerder van de grond was. Een deel van de grond had hij beschikbaar gesteld aan de Peul die op hun erven samen woonden met hun koeien en geiten. Dat was een aparte  gemeenschap in Wagadogo, die naast de spoorlijn  Ouaga-Bobo waren gevestigd.  Zij lieten hun vee grazen in het wijde ommeland van Ouaga. Soms ontstonden er dan conflicten met de lokale families die gierst, sorghum of mais gezaaid hadden. Zij hoopten op een goede oogst en waren in deze periode niet gediend van het vee van de Peul en zeker ook niet van een zwerm sprinkhanen die plotseling opdoken.  Als er een tekort aan voedsel en water dreigde voor mens en dier op het platteland dan trokken de Peul verder naar het zuiden om hun vee te laten weiden.  Tijdens  de grote droogte in 1973  waren vele families gevlucht om te ontsnappen aan een dreigende dood door ondervoeding.  Ook in Nossin had Zanda diverse gezinnen een plek aangewezen waar zij een eenvoudig onderdak met leemstenen hadden gebouwd. Zodra het weer ging regenen bood het water uit het stuwmeer ook kansen om kleine tuintjes aan te leggen voor de productie van groenten en klein fruit. Meestal waren dit Mossi vrouwen maar hij had geen onderscheid gemaakt naar etnische achtergrond. Hoewel de taal van iedere groep verschillend was bestonden er geen belangrijke spanningen in Nossin.  Veel ziekten werden naar zijn mening veroorzaakt door de kwaliteit van water. De vrouwen haalden dit uit ondiepe putten of schepten het rechtstreeks uit het stuwmeer.

Mathieu arriveerde eens in Ouaga en vernam dat Zanda was opgenomen in het ziekenhuis. Wat neem je mee naar het enige lokale ziekenhuis van Ouaga om bij een traditionele geneesheer op bezoek te gaan? Er moest wel iets ernstigs aan de hand zijn.  Zanda was heel dankbaar voor de twee flessen Lafi bronwater die je ter plekke kon kopen in een supermarkt. Gelukkig mocht hij na enkele dagen het ziekenhuis weer verlaten.  Terug op zijn erf vertelde hij Mathieu dat dit Lafi water van uitstekende kwaliteit was maar veel te duur voor de families in Ouaga. Vooral buitenlanders kochten dit water in de supermarkten maar de lokale bevolking kon zich deze luxe niet permitteren. Enige jaren voor de dood van Zanda heeft Mathieu een voorstel gedaan om in Koubry  betrouwbaar drinkwater op te pompen en in plastic zakjes onder de naam Yilemde op de markt te brengen.  Nog voor het overlijden van Zanda in 1996  kon hij hem een doos Yilemde zakjes aanbieden, waar hij met een stralend gezicht naar zat te kijken. Hij proefde dit met genoegen en was er van overtuigd dat vele zieken hier ook baat van zouden kunnen hebben.  Lokale artsen hebben veel van hun  patiënten met nierkwalen geadviseerd om dit water naast hun medicijnen  te drinken.  Wie dat kon betalen zal dit advies  stellig ook wel ter harte hebben genomen.

Voor Mathieu aan zijn onderzoek begon in Wagadogo  is hij terug gekeerd naar Zanda hoe hij de geplande palavers wilde uitvoeren. Hij vermoedde dat een palaver in aanwezigheid van  5 families een redelijk resultaat zou kunnen opleveren.  Er moesten diverse onderwerpen aan bod komen om stap voor stap een gewenste herinrichting te kunnen realiseren. De meeste families woonden al vele jaren als buren naast elkaar. Dat konden deels familieleden zijn maar hoe de verhoudingen in ieder blok feitelijk lagen tussen mannen, vrouwen en hun kinderen kon je slechts bevroeden. Animisten, islamieten en christenen woonden in alle nederzettingen soms wel of niet bij elkaar in hetzelfde woonblok.  Meer en minder bedeelde gezinnen kon je in Wagadogo niet zonder meer herkennen. Het wel of geen bezit van een fiets of bromfiets was wel een aanduiding  voor de welstand. Mathieu wist dat vooral na de abrupte inbraak met de bulldozers in 1972 er een klimaat van vijandigheid bestond tegen een radicale ingreep in deze nederzetting. Zanda adviseerde hem om inderdaad te kiezen voor deze kleine groepjes en de verschillende onderwerpen in alle rust te bespreken en goed te luisteren naar de verschillende opvattingen die er leefden. Een interessante vorm van een “palaver” waarbij je ook publiek kon toelaten want er zou stellig interesse zijn voor een verkaveling. De tolk moest dan wel aan het publiek duidelijk maken dat zij konden luisteren naar de meningen die te berde werden gebracht, maar niet geacht werden deel te nemen aan het palaver.

Hij was door Daniel al gewaarschuwd dat voorzichtigheid geboden was tijdens de te houden palavers. Je mocht  aannemen dat er, naast de eigenaar van de woning, vaak ook andere personen op het  erf gevestigd waren die een andere opvatting hadden over de toedeling van de grond bij een verkaveling.  Je hoefde geen opleiding voor landmeter gevolgd te hebben om vast te stellen dat er ruime verschillen waren in de kavelmaat. Op een beschikbare fraaie luchtfoto kon je  dat ook gemakkelijk vaststellen.

Nu, veertig jaar later, zou Mathieu nog diverse onderwerpen met Zanda hebben willen bespreken. Onder meer over de toepassing van zijn medische kennis en de overdracht van deze kennis uit een ver verleden van vader op zoon.  Waar kon hij de benodigde planten en bomen nog vinden in de jaren tachtig van de vorige eeuw voor de bereiding van zijn geneesmiddelen?  Zanda had hem verteld dat vele belangrijke bomen waren verdwenen en als brandhout waren verkocht. Toen de kavels waren gemarkeerd en toegewezen was iedereen vrij geweest om de vegetatie te kappen en naar eigen inzicht een onderdak  te bouwen voor zijn familie.

Het was  wel duidelijk dat vele zieken bij Zanda aanklopten die alle vertrouwen in hem stelden. Bovendien kon de meerderheid van de families in Ouaga  dure medicijnen in de apotheek niet betalen.

Mathieu had van twee lokale vroedvrouwen informatie ontvangen over de opvattingen van vrouwen die in verwachting waren.  De meerderheid had aangegeven dat zij geen voorbehoedmiddelen gebruikten omdat je de ziel van een voorouder niet kon beletten bij hen aan te kloppen.  Beschikte Zanda wel over traditionele medicijnen voor mannen en vrouwen om spreiding van geboorten te beïnvloeden of vond hij ook dat je dit terrein van geboortebeperking maar niet moest betreden?  Mathieu vindt het vooral spijtig dat hij dit heikele onderwerp niet heeft besproken met Zanda. Gelet op de snelle toename van de bevolking  en de gevolgen van de recente hongersnood voor de toeloop naar Ouaga zou een wijze medicijnman hier toch een zinvolle mening over te berde kunnen brengen.  Het was waarschijnlijk  dat ook zwangere vrouwen  zich met  pijnlijke kwalen bij hem aanklopten en  hoopten van hem een geschikt middel te verkrijgen voor de verlichting van dit euvel.

Ook had hij hem meer willen laten vertellen hoe hij gedurende zijn leven de koloniale overheersing van Frankrijk had ervaren. Vanaf 1920 tot 1960 had de bezetter weinig ruimte geboden aan de lokale leiders in Ouaga  en een duidelijke scheiding in stand gehouden door de inrichting van specifieke woonzone’s voor de Franse militairen en bestuurders en de lokale bevolking.  Heden ten dage bestaat deze ruimtelijke scheiding waarschijnlijk nog in vergelijkbare mate in de overzeese gebiedsdelen van Frankrijk.  Op het terrein van het onderwijs was de Franse taal ingevoerd in heel West Afrika waar vanuit Parijs de instructies kwamen voor de opleiding en ook voor de examens.  Het was  mogelijk om in Frankrijk universitaire studies te volgen, kennelijk met de duidelijke intentie om voldoende kader op te leiden voor het lokale bestuur in Boven Volta, maar ook om medici en andere gekwalificeerde ingenieurs en leerkrachten in Franse steden en dorpen aan de slag te laten gaan.  Het valt thans in 2018 ook op dat het nationale voetbalelftal van Frankrijk voor een deel gevormd wordt door uitstekende spelers, waarvan de voorouders waarschijnlijk voor 1950 in Afrika woonden.

Tot circa 1950 streefde Frankrijk naar de vestiging van een wereldrijk.  Toen Charles de Gaulle aan de macht kwam heeft deze de leiders in West Afrika rond 1960 aangeboden om het heft in eigen hand te nemen.  Dat betekende echter geen terugkeer naar het voormalige bestuur  zoals dit rond 1900 bestond in het koninkrijk van de Mossis, maar de politieke macht werd overgedragen aan door Frankrijk opgeleide bestuurders en militairen. Dat werd kennelijk in Parijs als vanzelfsprekend beschouwd. Mathieu voerde een lang gesprek met de Larlé Naba die hem heel duidelijk zijn ongenoegen liet blijken dat de  van oudsher traditionele leiders van het Mossi volk  part noch deel hadden gehad bij deze overdracht van de politieke macht.  Ook het beheer van het geld wordt in feite nog steeds beslist in Parijs door de koppeling van de FCFA aan de Franse franc. Nu is deze munt nog steeds gekoppeld aan de EURO  op basis van een vastgestelde koers van 100 EURO = 65.600 FCFA   Daar zijn ook voordelen aan verbonden maar betekent in feite wel dat de Centrale Bank van Frankrijk het laatste woord heeft over de koers van de FCFA.

Het  kadaster was ingevoerd en de registratie van grond is vastgelegd volgens de regelgeving die hiervoor ook in Frankrijk geldig is. Dat stond haaks op het systeem van toebedeling van grond in de Mossi cultuur.  Iedereen kon bij de beheerder van de grond aankloppen om een woonplek te mogen gebruiken in alle nederzettingen van de Mossis, ook in de huidige  “spontane” nederzettingen rond het paleis van de Moro.  Grond was een geschenk van de Wendé, de God van het Mossi volk. 

Grond was geen koopwaar in de Mossi cultuur maar mocht je benutten zolang je  dit terrein nodig had om een veilig onderdak te  bouwen en voedsel te produceren voor je gezin.  De Larlé Naba vertelde Mathieu dat hij talrijke families die naar Ouaga waren getrokken in zijn territoir een woonplek had gegeven.  Van 1945 tot 1960 was de bevolking van de door Frankrijk bestuurde gemeente Ouaga  van 17.000 naar 60.000 gegroeid.  Iedereen kon een ruime kavel verwerven en een “Permis Urbain d’Habiter, PUH”  krijgen, op voorwaarde dat men hand- en spandiensten zou verrichten  of zou toetreden tot het Franse leger.  

De voormalige ambassadeur van de V.S. heeft ook veel baat gehad aan zijn contacten met de Larlé en een boek geschreven over het Mossi volk.  (E.P.Skinner: The Mossi of the Upper Volta – 1964)

Tijdens de uitvoering van de herinrichting van Wagadogo en Nossin heeft Mathieu steeds contact onderhouden met de Larlé en Zanda . Wel had hij hen niet gevraagd  om, vooraf aan zijn onderzoek in  Wagadogo,  hun mening te geven  hoe de (her)inrichting van deze “spontane” nederzettingen  in de komende jaren uitgevoerd zou kunnen worden. Hij was er beducht voor dat een advies van Zanda of de Larlé  grote invloed zou hebben op de keuze die de direct betrokken huishoudens in alle vrijheid zouden kunnen maken, tijdens de palavers met kleine groepjes van 5 hoofden van de families.  Moest je de huidige inrichting maar accepteren en iedere bestaande kavel, ongewijzigd vastleggen in het kadaster?  Of kon je ook enige straten door deze wijken trekken om de aanleg van water en elektriciteit in de toekomst mogelijk te maken? Of moest je het door de gemeente Ouaga toegepaste model volgen zoals dit na 1960 was gerealiseerd in Gounghin-Nord (aan de overzijde van de spoorlijn Ouaga- Bobo) , waarbij gepoogd was zoveel mogelijk families te handhaven en de beschikbare grond voor woonkavels zo eerlijk mogelijk te verdelen?  Mathieu heeft  in zijn rapportage  de conclusies van de palavers vastgelegd.  Tot zijn verrassing koos 75% voor dit Gounghin model, na afweging van de voor- en nadelen die uitvoerig besproken waren tijdens deze palavers.

Het resultaat van deze palavers heeft Mathieu daarna wel uitvoerig met de Larlé  besproken en hem verzocht om een deel van zijn terrein, waar circa 300 families woonden, beschikbaar te stellen om als proeftuin te dienen voor de uitvoering van de stapsgewijze methode voor de herinrichting van wat genoemd zou worden Larlé Extension. De Larlé en ook de gemeente Ouaga stemden hiermee in. Gilbert was benoemd tot directeur van “Urbanisme et Habitat” . Hij volgde nauwgezet de uitvoering van dit proefproject. Mathieu kreeg assistentie van Antoni Folkers, die voor zijn studie in Delft als stagiaire aan de slag kon gaan.  Zijn verslag, aangevuld met nauwkeurige kaarten, waren van groot belang voor het vervolg van de uitvoering.

Via een staatsgreep in 1983 was Thomas Sankara aan de macht gekomen. Op 4 augustus 1984 herdoopte hij Boven Volta om tot Burkina Faso. Hij gooide het roer drastisch om in dit land. Iedereen was verplicht om aan sportactiviteiten deel te nemen. Het dragen van in eigen land vervaardigde kleding was zeer gewenst. Het leren lezen, rekenen en schrijven in de taal van je moeder ( Moré, Peul, Dioula etc) werd sterk gestimuleerd in alle regio’s van het land.

Iedereen kreeg recht op de toewijzing van één kavel , waarop je een eigen onderdak kon bouwen voor je gezin.  Ook  nam president Sankara het initiatief om “Cités” te bouwen maar botste in de verkavelde wijk Bilibambili, die naast een militair kamp lag,  op fel verzet van de families die daar al enige decennia woonden in het centrum van Ouaga. Deze wijk was in de Franse tijd verkaveld en de bewoners beschikten over een geldige woonvergunning (PUH).  Op verzoek van een collega bij Urbanisme bezocht Mathieu deze wijk.  Het slopen met een bulldozer van woonruimten van redelijke kwaliteit in deze wijk vond hij ongehoord.  Via zijn voormalige Leidse stagiaire Saskia de Lang die inmiddels bij Buitenlandse Zaken (BUZA) belast was met de begeleiding van het project Wagadogo-Nossin ,  werd een scherp protest door de Nederlandse ambassade ingediend bij de verantwoordelijke minister en waarschijnlijk rechtstreeks gemeld aan Thomas Sankara. 

De familie van Sankara woonde in de “spontane” nederzetting Tanghin en Thomas had de gewoonte om af en toe ’s avonds incognito op zijn fiets te springen om  lokale leiders te spreken. Omdat zijn minister hem vermoedelijk had verteld dat Nederland financiële en technische steun verleende voor de herinrichting van Wagadogo-Nossin is hij mogelijk ter plekke gaan praten met lokale leiders.  Wie schetst dan ook zijn verbazing dat Mathieu, ’s avonds rustig lezend op het terras van het Ranhotel,  werd verzocht om een dame te woord te staan die nadere informatie wilde ontvangen over het proefproject in Larlé Extension, waar reeds gestart was met de uitvoering. Dat heeft hij naar beste weten getracht te vertellen want hij dacht dat zij of haar familie wel enig belang zou hebben bij de uitvoering. Echter, na haar vertrek , vertelde de ober hem dat deze dame een zus was van Thomas Sankara.  Een maand later ontving hij van zijn lokale secretaris Maurice Bonkoungo een bericht per fax dat Sankara opdracht had gegeven om de toegepaste methode voor de herinrichting in Larlé Extension  voor alle “spontane” nederzettingen in  Burkina Faso te laten gelden.

Na het vertrek van Gilbert naar Bobo nam Joseph het stokje van hem over. In de periode van 1984 tot 1989 zijn in Ouaga maar liefs 60.000 legale woonkavels gerealiseerd. In de vervolgperiode van 1990 tot 2005 zijn in het ommeland van Ouaga door de gemeente 90.000  kavels gerealiseerd  en door Urbanisme werden in 10 kerndorpen in totaal ook 30.000 woonplekken ingericht met een omvang van circa 300 m2. In totaal zijn er 180.000 kavels gemarkeerd in deze 20 jaar.

In zijn rapporten heeft Mathieu daar genoeg over geschreven.

Deze aanvulling betreft vooral de persoonlijke betrokkenheid  bij deze herinrichting van “spontane nederzettingen” en kerndorpen in Grand Ouaga van Zanda, de Larlé Naba, Gilbert, Joseph en de helaas in 1987 vermoorde Thomas Sankara.  Zonder zijn politieke steun zou de toepassing van deze “Methode d’Aménagement Progressif, MAP” niet mogelijk zijn geweest. Waarom hij is vermoord en wie daar opdracht voor heeft gegeven is nog altijd een mysterie. Zijn weduwe hoopt dat het Franse archief beschikbaar wordt gesteld aan de rechterlijke macht in Burkina Faso. Tot heden (2018) weigert Frankrijk iedere medewerking om helderheid te verschaffen over dit slepende dossier.  Veel Burkinabé verdenken François Mitterrand dat hij zijn zoon verzocht heeft om via  zijn contacten in Ivoorkust ,  Thomas Sankara uit het zadel te wippen.  Tijdens een staatsdiner in Ouaga had Sankara vriendelijk maar duidelijk aan de Franse president laten weten dat de koloniale macht van Frankrijk in Burkina Faso ten einde was gekomen.  Deze toespraak  is waarschijnlijk in het verkeerde keelgat van Mitterand geschoten. Na deze moord verscheen Frankrijk weer volop op het toneel in Burkina Faso. Twee medestanders van Sankara,  Henri Zongo en Jean Baptiste Lingani  werden twee jaar later ook vermoord in opdracht van de nieuwe president Blaise Compaoré. Met zijn vieren hadden zij in 1983 de macht veroverd.  Jacques Chirac en Blaise werden goede vrienden, fluisterde men tamelijk openlijk in Ouaga. Zo werden de oude banden tussen Frankrijk en de door Frankrijk opgeleide elite van Burkina Faso in ere hersteld. In 1996 werd een grote conferentie gepland voor de promotie van de Francofonie.  Frankrijk zou belangrijke financiële en technische assistentie verlenen voor de bouw van een centrum waar deze conferentie gehouden moest worden.  Dit zou de nieuwe elitewijk, Ouaga 2000 van Burkina Faso moeten worden, waar het nieuwe paleis voor de president en vooral ook  de ambassades zich konden vestigen.  Echter, het gekozen terrein ten zuiden van het vliegveld , had een bestemming als een groene zone in het door de ministerraad  in 1986 goedgekeurde structuurplan SDAU voor Ouaga. Daar mocht niet gebouwd worden.  Mathieu heeft nooit een decreet gelezen  dat het structuurplan SDAU aangepast zou worden. Dit plan was door het Nederlandse bedrijf HASKONING in Nijmegen vervaardigd.  Kennelijk werd dit structuurplan zonder pardon terzijde geschoven. Wel heeft Mathieu  de  minister voor Urbanisme  geattendeerd op deze wijziging van de bestemming en voorgesteld om Ouaga 2000 , circa 10 km verder naar het zuiden te verplaatsen. Dat was het terrein van de golfclub, maar daar zou in Grand Ouaga stellig een andere geschikte locatie voor gevonden kunnen worden. De minister nodigde Mathieu in zijn eigen huis uit voor een lunch. Tijdens het gesprek bleek duidelijk dat hij een  instructie van  president Compaoré had ontvangen  dat de gekozen locatie voor het houden van deze Francofonie conferentie in 1996 niet gewijzigd kon worden. Jacques Chirac zou een staatsbezoek brengen en deze conferentie openen, uiteraard ook in aanwezigheid van Blaise Compaoré.  Tegen al zijn vrienden in Burkina Faso heeft Mathieu de aanduiding Ouaga 2000 vervangen door  Chirac Ville.  Een pikante kanttekening mag hier nog vermeld worden. Tijdens de sloop van deze omvangrijke  “spontane”nederzetting in juli 1996 werd in Turkye de Tweede Habitat Conferentie afgesloten, waar juist ruime aandacht werd besteed aan de toeloop naar de urbane omgeving, ook in Afrika.

Korte tijd later klopte de bewaker (Saidou)  van het gebouw van Urbanisme  bij hem aan.  Vergezeld door Antoine, want Saidou beheerste niet de Franse taal.  Hij bleek te wonen met zijn gezin in de “spontane” nederzetting waar Chirac Ville  gevestigd zou worden.

Via de ambassade had Mathieu nu de beschikking over een Renault 4 en besloot om tijdens lunchtijd  met Antoine en Saidou ter plekke poolshoogte te gaan nemen. De auto werd veilig geparkeerd en zo zwierven zij ruim een kwartier door diverse steegjes in deze omvangrijke “spontane” nederzetting, waar naar schatting ruim 10.000 huishoudens gevestigd waren. De gemeente had informatie verschaft over de spoedige ontruiming van deze nederzetting, maar er waren maar 3000 kavels beschikbaar in een gekozen bouwzone voor de hervestiging van de inmiddels geselecteerde huishoudens.  Deze konden hun spullen oppakken en geschikte bouwmaterialen  zoals een deur, raam , balken voor het dak en golfplaten naar de toegewezen kavel transporteren.  Alle andere huishoudens moesten zelf maar een oplossing zoeken.  Mathieu had al diverse keren verzoeken gekregen voor bemiddeling om elders een kavel te verwerven, maar had deze steeds genegeerd.  Echter, omdat Saidou de  zeer hulpvaardige bewaker was bij Urbanisme, heeft hij zijn bezoek aan het huis van Saidou toch gemeld aan de directeur-generaal Victor van Urbanisme. 

Bij zijn volgende missie kwam Saidou enthousiast naar hem toe dat hij in Kilwin  een kavel had gekregen en daar nu woonde met zijn gezin.  Dat was een verrassing, want 5 jaar eerder had een chauffeur van Urbanisme (Nikièma)  hem uitgenodigd om zijn huis te bezoeken in Kilwin. Deze vrijwel onbebouwde nederzetting lag toen aan de buitenrand van de ook door Haskoning geplande grote wijk Tampouy (11.000 kavels).  Het was midden in de regentijd  en een orkaan had het complete dak van het huis van Nikièma gewaaid.  Mathieu ziet het gezin nog zitten onder een boom, omgeven door een modderig terrein waar nog niemand woonde. Vanaf 1990 zou Nederland een vervolgprogramma ondersteunen met een donatie van 8 miljoen gulden en Mathieu zou zijn rol als adviseur bij Urbanisme voortzetten met twee korte missies van 3 weken per jaar.

Dit programma betrof het wijde ommeland van Ouaga. Er zou vooral een onverhard wegennet worden  aangelegd om de bestaande dorpen beter te kunnen bereiken, tien kerndorpen zouden worden  gekozen en kleine leningen konden worden verstrekt voor de productie van voedsel voor de lokale markt en afzet in Ouaga. Omdat Nikièma maar circa 300 m van de verharde weg van Ouaga naar Yako woonde en het pad naar zijn kavel redelijk te berijden viel met zijn Renault 4, kwam Mathieu  met het voorstel op de proppen om het derde deel van de kavel (groot 240 m2) te pachten van Nikièma  voor de duur van zijn missies in Ouaga.  Mathieu zou op het beschikbare deel van 80 m2  een studio bouwen met douche en WC en een mangoboom planten.  Na afloop van deze schriftelijk vastgelegde overeenkomst zou deze studio beschikbaar komen voor zijn gezin.   Deze studio is onder toezicht van Maurice gebouwd en Saidou die op een steenworp afstand woonde, heeft deze ook alle jaren keurig onderhouden. Na het laatste bezoek aan Kilwin in het najaar van 2005 heeft Mathieu deze studio overgedragen aan de oudste zoon van de familie Nikiema.

De realisatie van circa 180.000 woonkavels in Grand Ouaga bood veel kansen om woningen naar eigen inzicht te bouwen met beschikbare middelen waarover een familie kon beschikken. Omdat al deze kavels werden opgenomen in het kadaster  boden enige lokale banken ook leningen aan, waarbij de waarde van de kavel als onderpand kon gelden.  Via Google Earth kun je vanaf een hoogte van 500 m  waarnemen of deze kavels wel of niet bebouwd zijn.  Van de omgeving in Kilwin waar Mathieu vanaf 1990 ter plekke de feitelijke ontwikkeling ieder semester kon volgen, zijn satellietbeelden beschikbaar van 2002 en 2018. Deze geven een indruk wat gerealiseerd was in 2002 en bijgebouwd tot 2018. De toegepaste MAP methode geeft alle ruimte aan de kavelhouders om deze te benutten; om er zelf te wonen, een kamer bij te bouwen om deze te verhuren, een winkeltje in te richten om enige producten te verkopen etc.  Zodra  de betaling voor het verwerven van het PUH is voldaan is iedereen ook gerechtigd om deze woonruimte te verkopen of te verhuren.  In 1996 zijn 20 woonblokken, totaal circa 300 kavels, nauwkeuriger bekeken door een vlijtige assistent. Deze stelde vast dat slechts 8% van de kavels, niet werden bewoond door de huishoudens  aan wie deze kavels  waren toegewezen.  Interessant was ook te lezen in zijn verslag dat meer en minder bedeelde families in deze 20 woonblokken kris kras naast elkaar woonden. De meest bedeelde families (10%) hadden gemiddeld ruim 2 miljoen FCFA in hun woning geïnvesteerd voor de benodigde bouwmaterialen en lonen voor de uitvoering van werkzaamheden. Een veel bredere groep (60%)  had zich beperkt tot een investering van gemiddeld 1  miljoen FCFA (= € 1525 )voor nieuwe bouwmaterialen en hadden zoveel mogelijk het werk zelf uitgevoerd, meestal samen met familieleden.  Echter, de minst  bedeelde groep had zich beperkt tot een investering van minder dan FCFA 300.000  voor bouwmaterialen en vooral gebruik gemaakt van het leem en golfplaten van hun oude woning.  Ook bleek dat op 30%  van de kavels een eigen waterkraan was geïnstalleerd en dat 40% beschikte over elektrisch licht.  

Het zou natuurlijk interessant zijn om deze steekproef in deze 20 woonblokken nog eens te herhalen, mogelijk na 25 jaar in 2021.

Zanda overleed in 1996; een fraaie foto van hem prijkt nog altijd in het huis van Mathieu. Hij heeft ook een bijdrage geleverd aan het onderhoud van zijn graf. Dit graf ligt naast het oude woonerf van Zanda.  Helaas was zijn goede vriend Daniel, gastheer en adviseur op velerlei terrein, in 1991 bij een vreselijk ongeluk met zijn fraaie motor om het leven gekomen.  Op een steenworp afstand van zijn woning in Tampouy  werd hij door een vrachtauto van de nabijgelegen steenfabriek geschept en met haastige spoed met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Helaas was redding niet meer mogelijk. Hij werd  begraven in Pabré, waar hij graag kwam en goede contacten had . Ruim 12 jaar trokken wij veel samen op  in Ouaga.  Met Bernard op pad naar de bouw van de stuwdam in Bagré was een interessante belevenis. Daar zag Mathieu de kansen liggen voor de noodzakelijke verhoging van de voedselproductie in dit door lange perioden van droogte geteisterde land.  Vooral in 1973 waren duizenden families zwaar getroffen door gebrek aan voedsel en water voor mens en dier.  Bernard had ook dichter bij zijn wijk, ten zuiden van Ouaga, een eigen boerderij ingericht waar hij gebruik kon maken van water uit een put. Maar deze put viel meestal al vroeg in het voorjaar droog. Het installeren van een waterpomp was kostbaar want dan zou er een geslaagde boring moeten worden uitgevoerd naar een waterlaag op een diepte  van 50 of 60 m. Omdat hijzelf meestal in Bagré was had hij het werk op zijn boerderij en ook de zorg over zijn kleinvee toevertrouwd aan een familielid. Hij was van mening dat met de snelle toename van de urbane bevolking  dringend investeringen nodig waren in de circa 100 dorpen van  Grand Ouaga .

Groenten en fruit moest je zo dicht mogelijk produceren bij een metropool die spoedig meer dan 2 miljoen inwoners zou tellen. Transport van deze producten over een afstand van meer dan 50 km was te kostbaar en bovendien waren de landwegen in slechte staat. Dat gold ook voor de landwegen in Grand Ouaga met een oppervlakte  van circa 300.000 ha . Dit territoir werd doorkruist door enige rivieren en talrijke beken, die vooral in de regentijd (juli-september) een ernstige handicap vormden voor het lokale transport.  Eerder waren Daniel, Gilbert , Bernard en Mathieu al gestrand voor het dorp van Daniel en Gilbert aan de Noordzijde van Ouaga.  Met steun van de Nederlandse ambassade was wel een kleine brug gebouwd naar hun dorp.  Een goed resultaat om in het vervolgprogramma voor het ommeland ruime aandacht te schenken aan de landwegen en de noodzakelijke constructies over rivieren en beken om zoveel mogelijk dorpen, praktisch het hele jaar, te kunnen bereiken. Nederland stemde er mee in dat er solide materiaal geleverd zou worden voor het optuigen van een wegenbrigade die een belangrijke schakel zou gaan vormen voor de ontsluiting van het ommeland van Ouaga.  In dit kader werden ook 10 dorpen gekozen waar reeds een markt, een medische post en een school gevestigd waren. Met Daniel bezocht Mathieu diverse keren het meest noordelijk gelegen kerndorp Pabré.

 Daar was een missiepost gevestigd waar een Spaanse pater( bioloog) interessante kruiden kweekte, voor de bestrijding van diverse kwalen. Deze bioloog maakte gebruik van de bestaande kennis van lokale kruidendokters en schreef zijn ervaringen ook in leesbare taal op. Op de terugweg naar Ouaga stopte zij meestal ook in Kamboinçe. Daar was een agrarisch centrum gevestigd waar vele proeven met zaad werden verricht om te testen of deze voor de opvoering van de productie van landbouwgewassen geschikt zouden zijn. Dit centrum kon beschikken over een kleine stuwdam. Het was Mathieu bekend dat je in Grand Ouaga drie stroomgebieden van rivieren kon onderscheiden. Kamboince lag in het meest noordelijke stroomgebied, het centrum van Ouaga in het midden en het kerndorp  Koubry in het zuidelijke stroomgebied.  Deze stroomgebieden boden stellig kansen om het regenwater via kleine stuwmeren tijdelijk te benutten voor de benodigde irrigatie voor de productie van groenten en fruit. Via Google Earth kan iedereen  diverse kleine stuwmeren nader bekijken, die in deze 3 stroomgebieden zijn aangelegd.

Op kleine schaal zijn in het dorp Sabtenga pogingen gedaan om bassins te graven in beekjes met een diepte van minder dan 1 m en een lengte van circa 10 m. In deze bassins werd een strook waterfolie gelegd met een breedte van 4 m en een lengte van 15 m. Deze stroompjes en beekjes waren droog van oktober tot juni, maar tijdens een regenbui kon wel 5 tot 10 m3 worden opgevangen in deze bassins. De meeste families in Sabtenga konden wel een geschikte plek vinden op hun land om zo’n bassin op eigen kracht te graven.  Na het verwijderen van de zanderige, weinig klei bevattende bovenlaag van de grond moest er meestal flink gehakt worden in de keiharde bodem van lateriet om dit familiebassin te realiseren.  Het waterfolie werd in een fabriek in ’s Heerenberg in Gelderland geproduceerd en via een Belgische NGO naar Ouaga vervoerd.  Het waterfolie was van uitstekende kwaliteit. De kosten voor de aankoop (60 m2) en het transport waren echter te hoog om dit experiment van 10 bassins uit te breiden. Wel is gepoogd om met goedkoper plastic materiaal enige bassins te realiseren maar dat was geen succes omdat  dit materiaal spoedig scheuringen  vertoonde als gevolg van de zwaarte van de waterlast en de harde ondergrond van lateriet. Toch was het een interessant experiment omdat de betreffende families  nu circa 100 dagen in de periode van juni tot september over een voldoende hoeveelheid water konden beschikken, vooral na het zaaien of planten van hun  groenten en fruit.  Na de eerste regen wordt ook de gierst, sorghum  en mais gezaaid. De zaailingen hebben echter dringend behoefte aan vocht in de eerste weken. Komt de volgende hoosbui niet dan sneuvelen deze kleine plantjes.  Er valt in totaal genoeg water (meestal circa 600 ml per seizoen)  maar de spreiding van deze neerslag vertoont soms lange perioden van droogte. Dan neemt de dreiging voor een magere oogst snel toe en dat kan tot gevolg hebben dat talrijke families te weinig graan oogsten. Een hongersnood ligt dan op de loer, vooral bij de aanvang van het volgende zaaiseizoen. Vaak heeft men het zaad om te zaaien reeds geconsumeerd of verkocht.  Een lange periode van droogte heeft ook gevolgen voor de prijs van graan op de markten in de urbane omgeving. Omdat zeker 30% van de huishoudens in Grand Ouaga tot de weinig bedeelden gerekend  kan worden, zullen vooral de kinderen de gevolgen van ondervoeding ondervinden en vaak met een lege maag naar school worden gestuurd. 

Mathieu heeft daar enige ervaring mee toen hij bezig was om proeven te nemen met het bereiden van maaltijden en brood in zijn studio in Kilwin. Hij beschikte over twee apparaten om met zonne-energie te koken. De Cookit was een eenvoudig toestel, vervaardigd van karton en alumiumfolie waarmee je een temperatuur van ruim 80 C  kon bereiken. Voldoende om drinkwater te pasteuriseren, soep te bereiden en diverse maaltijden te koken.  Via de stichting KOZON  in Wageningen (thans stichting Solar Cooking Kozon) had hij deze rond 1990 kunnen kopen.  De stichting SUPO heeft 600 van deze Cookits gekocht bij een bedrijf in Arnhem en ruim 1000 vrouwen in de gelegenheid gesteld om een praktische training te volgen in de wijken Gounghin en Kilwin.  Kostprijs € 5 voor fabricage en transport.

Ter plekke kon je echter ook een zonne-oven laten bouwen met hout, glas en alumiumfolie. Hiermee kon je een temperatuur bereiken van om en nabij 140 C.  In overleg met de buren in Kilwin kon je vroeg in de ochtend,   broodjes in deze zonne-oven zetten en rond het middaguur waren deze meestal voldoende gebakken. Wel moest je zowel de Cookit alsook de oven ieder uur een beetje naar de richting van de zon verschuiven om het optimale effect te bereiken. Een aantal kinderen die ver van school woonden hadden ontdekt dat Mathieu met deze experimenten bezig was. Zij genoten in de middagpauze  van deze broodjes, hoewel een bruine korst ontbrak. Dat vereist minstens 180 C.

De zon biedt stellig vele kansen voor de bereiding van maaltijden, maar de ruime meerderheid van de vrouwen in Ouaga kiest voor een gastoestel.   Echter, de huishoudens die de aanschaf voor een kooktoestel op gas en de benodigde pannen zich niet konden permitteren kookten in Kilwin tot 2005 met hout. Zij kochten dat in kleine hoeveelheden en als je een berekening opstelde dan was dat in feite een duurdere oplossing dan de reguliere vulling voor het gas.

Mathieu beschikte over luchtfoto’s van 1978 van een groot deel van Grand Ouaga. Nu , 40 jaar later, is duidelijk te zien dat talrijke bomen zijn gekapt voor brandhout.  Als je in 2018 met Google Earth over de groene band vliegt op een hoogte van 500 m, ten noorden van Kilwin – Tampouy, dan is dat vrijwel volledig een kale woestijn. Dat is droevig want er zijn vele pogingen gedaan om deze groene zone rond Ouaga te beschermen en “spontane” bebouwing tot het uiterste te beperken. De overheid deed zelf ook mee aan deze “spontane” bebouwing door de vestiging van  Chirac Ville in de zuidelijke band van deze groene zone.  Nu de vegetatie nagenoeg is verdwenen lijkt herstel  van deze groene band in de komende jaren een illusie.  

Veel jongeren verlaten het woonerf van hun ouders in de dorpen en pogen onderdak en werk te vinden in Grand Ouaga en in andere steden. Een beperkt deel trekt naar het buitenland, vooral naar Ivoorkust en sommigen zullen zich aansluiten bij de stroom migranten die via Agadez op weg gaan naar Libye, Tunesië en  Algerije.  Na het basisonderwijs in de Franse taal zijn er weinig mogelijkheden voor deze jongeren om een vakopleiding in de technische sectoren te volgen. Met kleine baantjes doen zij meestal wel hun best om het hoofd boven water te houden in Ouaga, maar eenvoudig is dat niet.

Met het hoofd van de wegenbrigade, Richard, heeft Mathieu de meeste landwegen verkend in Grand Ouaga.  Zoveel mogelijk is getracht om de bestaande paden te volgen die de verbindingen vormden tussen de dorpen. Er werd vooral gelet om de oversteek te kunnen bouwen  over beken en beekjes want in de regentijd zijn dit de lastige obstakels.  Na de overdracht van het materiaal door de ambassadeur van Nederland in 1991 is de brigade aan de slag gegaan. In een wijde boog van 20 tot 25 km rond het vliegveld van Ouaga is een heel netwerk van landwegen aangelegd met een totale lengte van  ruim 300 km.  Als een belangrijke verbinding klaar was, nodigde Richard  alle fietsliefhebbers uit om deze route te verkennen.  Ook de ambassadeur van Nederland en een van zijn medewerkers  stapten dapper op hun fiets. Dat werd zeer gewaardeerd door alle deelnemers aan deze verkapte “Tour du Grand Ouaga”.  De fietssport staat hoog in het vaandel geschreven in Burkina Faso.

Deze wegen boden ook nieuwe kansen voor het vervoer van groenten, fruit , kippen en vele andere goederen naar de bestaande markten in de 10 kerndorpen  Tanghin Dassouri, Komsilga, Bassyam,  Koubry, Saaba, Loumbila, Pabré, Kamboincé ,  Basseko en Zagtouli .  In deze dorpen waren diverse andere voorzieningen ook aanwezig.  Kinderen kwamen meestal te voet naar school voor het basisonderwijs. Mathieu sprak met diverse leerkrachten over de inhoud van dit in de Franse taal aangeboden onderwijs. Vrijwel alle kinderen spraken thuis de Moré of Peul taal met hun ouders.  Als zij met goede cijfers hun diploma kregen, konden zij in Ouaga en ook in enkele kerndorpen naar een vervolgopleiding.  Maar veel ouders konden de extra kosten voor dit voortgezet onderwijs ( deels publiek, deels privé) niet voldoen.  Als leerling kon je wel voor een stage in bedrijfjes terecht.

Een medewerker van de Wegenbrigade, Bahry, woonde in de “spontane” nederzetting Rimkièta .  Na de verkaveling van Nossin hadden hier vele families een provisorisch onderkomen ingericht.  Alleen een brede beek scheidde Nossin van Rimkièta.  In de regentijd moest je een flinke omweg maken om Rimkièta te bereiken.  Langs deze beek waren veel volkstuinen aangelegd door de families, aan weerszijden van de beek. Er waren ook enige putten gegraven zodat men een langere periode groenten kon verbouwen en het vee te drinken kon geven.

Bahry was een Peul en had zich in Rimkièta  met enige koeien gevestigd. Hij vertelde Mathieu dat hij in zijn oude dorp Bema een terrein had, naast het daar gebouwde stuwmeer.  Zijn tweede vrouw woonde daar met haar kinderen. Zodra hij met pensioen kon gaan zou hij zeker weer terugkeren naar Bema . Hij nodigde Mathieu uit voor een bezoek aan Bema. Via de verharde weg van Ouaga naar Yako, circa 100 km rijden,  was dat per auto geen probleem en de onverharde landweg (25 km) tot zijn dorp bleek ook haalbaar. Verrast zag Mathieu een omvangrijke stuwdam die in een rivier was aangelegd door de rijkste miljonair( Kanazoë) van het land. Dat was een groot cadeau voor deze regio waar de families ook getroffen waren door het tekort aan voedsel en water in 1973.

Nu zag je veel vlijtige mannen en vrouwen bezig met het onderhoud van hun tuin.  Richard die met ons mee was gereisd werd door Bahry uitgenodigd om na zijn pensioen een deel van zijn grond over te nemen.  Op onze wandeling in Bema bezochten wij de tuin van Sankara, een goede bekende van Bahry. Deze voerde diverse experimenten uit in zijn tuin, produceerde zijn eigen zaad voor groenten en diverse planten waarvan het fruit genuttigd kon worden of verwerkt in de maaltijden.  Veel tuinders hadden tomaten geplant en waren heel trots geweest op hun goede oogst.  Maar de handelaar die deze tomaten zou komen ophalen en hen een redelijk bedrag per kist zou betalen, was niet komen opdagen.  Hij had wel laten weten dat er een probleem was ontstaan want de fabriek waar hij aan zou leveren in Ghana was failliet gegaan.  Nu moesten zij een transport proberen te regelen om deze tomaten naar de markten in Grand-Ouaga te vervoeren.

Bema was een dorp waar Peul families woonden; na het verlies van hun vee in 1973 was het niet eenvoudig geweest om enige geiten en schapen te kopen.  Bahry was dat wel gelukt omdat hij toch kon beschikken over een vaste bron van inkomsten bij de wegenbrigade van Urbanisme.

Sankara was docent om basisonderricht te geven aan iedereen, ouder dan 16 jaar, die de Peul taal wilde leren lezen en schrijven. Dit onderwijs voor volwassenen werd ieder jaar aangeboden in de droge tijd. Dan was er voldoende tijd beschikbaar voor deelname aan dit onderwijs. Hij en ook Bahry vertelden Mathieu  dat veel jongeren het dorp Bema hadden verlaten en via contacten met familieleden in Ouaga hun weg probeerden te vinden. Zij pakten alles aan, ook werk in de agrarische sector in het ommeland van Ouaga en ook in Italië. Richard voegde hier aan toe dat hij diverse kleine stuwmeertjes tegen kwam in de dorpen waar hij door heen trok met zijn wegenbrigade. De productie van groenten en fruit leverde stellig een aanvullend inkomen op voor talrijke families in het ommeland van Ouaga.  Iedere “budu”  (allen die zich tot dezelfde familie rekenen)  had een eigen systeem om grond te verwerven en deze te benutten voor de productie van gewassen. Ook werd geïnvesteerd in het slaan van waterputten en diepboringen. Je zag voorts de bouw van kippenhokken, waarvan de afzet stellig geen problemen opleverde op de lokale markt.  Samen met Antoine en ook met Bahry voerde Mathieu diverse gesprekken met families over hun contacten met het dorp waar zijzelf, hun ouders of grootouders waren geboren. Jongeren zagen terugkeer naar het dorp van hun “budu” niet zitten. Ouderen met een gezin wilden wel naar een grotere kavel verhuizen in het ommeland van Ouaga, omdat de huidige rechtmatig geregistreerde kavel te klein ( 250 tot 300 m2) werd bevonden. Ruim 90% van de woningen en winkeltjes zijn gebouwd op de begane grond. Zeker voor wat grotere huishoudens blijft er dan weinig ruimte over om groenten en fruit te verbouwen. Wel was het advies om tenminste een boom te planten voor een schaduwrijke plek wel vaak opgevolgd.   Als zij een geregistreerde  kavel van tenminste 600 M2 konden verwerven in het ommeland, bij voorkeur   in de omgeving van een diepboring waarop een goede pomp was geplaatst  waren zij  bereid te verhuizen. Hun huidige woning zouden zij stellig kunnen verkopen om hiermee een nieuwe woning te bouwen op de toegewezen locatie in Grand Ouaga. 

In de periode 1990 – 2005 zijn in de 10 kerndorpen, 30.000 geregistreerde kavels uitgezet op de grond van talrijke families die daar woonden.  Veel van deze kavels zijn toegewezen aan deze families, want iedereen kon (als je 18 jaar was) zich kandidaat stellen voor een kavel.  Het is waarschijnlijk dat veel  grond  die beheerd werd door de familie, nog steeds gebruikt wordt voor de verbouw van voedsel.  Daar zijn vaak wel kavelstenen  geplaatst. Het ruilen van een kavel met een lid van de eigen budu die in Ouaga woont  zou nader verkend  kunnen worden door een familielid in deze kerndorpen.

Naast een woonplek kan op zo’n kavel van 600 m2,  groenten en fruit geproduceerd worden.  Mogelijk ook een paar schapen en  kippen voor eigen gebruik  en deels voor  verkoop van deze producten op de lokale markt of op een markt in Ouaga.  Eerder is al gesteld dat een volwassene  iedere dag, afhankelijk van zijn leeftijd,  tussen de 2000 en 2700 calorieën nodig en kinderen onder de 5 jaar 700 tot 1600 calorieën.  Als je minder consumeert betekent dit dat er sprake is van ondervoeding.

 Mathieu kon in 2005  niet inschatten hoe het gesteld is met de voeding voor kinderen in dorpen en steden in Burkina Faso. Wel was het in 1973 duidelijk dat vele families en vooral ook kinderen met ondervoeding te kampen hebben gehad.  Dit treft niet iedereen maar vaak wel de minst bedeelden in de samenleving, ook al mag je aannemen dat de leden van de budu bereid zijn om in tijden van nood bij te springen. 

Men verwacht dat rond 2040 in Grand Ouaga circa 4 miljoen mensen zullen verblijven. Als je rekent met een gemiddelde van 5 personen per huishouding  (met een brede variatie van 1 tot 10 personen ) dan zou dit betekenen dat er 800.000  legale woonkavels nodig zijn.  Toen Mathieu in 2005 vertrok  uit Ouaga kon je stellen dat er in totaal 220.000 kavels beschikbaar waren voor bewoning.  Deze zijn niet allemaal bewoond. De gemeente heeft een keer een poging ondernomen om de toegewezen,  maar niet bebouwde kavel,  terug te vorderen, maar dat heeft geleid tot  fel verzet.  Woonruimten bouwen vergt niet veel tijd maar dan dient de eigenaar wel over de benodigde middelen te kunnen beschikken voor de aankoop van de bouwmaterialen en de betaling van vaklieden en technische assistentie. Het is opmerkelijk te moeten vaststellen dat in de Relais Cités en ook in Chirac Ville waar de basisinfrastructuur (onverharde wegen, water en elektriciteit)  vóóraf aan de verkaveling en toewijzing van de kavels  is aangelegd, de realisatie van woningen nogal traag verloopt. Kennelijk ontbreekt het ook bij de relatief welgestelden aan de nodige middelen om een woning of villa te realiseren op deze, vóóraf bouwrijp gemaakte kavels.

Mathieu heeft op basis van  recente satellietbeelden van  Google Earth (maart 2018)  een voorzichtige schatting gemaakt van alle kavels die al vóór zijn laatste bezoek in 2005 waren verkaveld.  De verkaveling en investeringen van de overheid, banken en particulieren in Chirac Ville, (Ouaga 2000)  heeft hij  buiten beschouwing gelaten. Wel neemt hij summier waar dat ook in deze zone minstens 30%  van de kavels nog onbebouwd zijn gebleven na circa 20 jaar. Mogelijk zijn de spelregels voor de bouw van  villas toch een obstakel, ook voor  rijke families in Chirac Ville.

In de Relais Cités  waarvan  5000 kavels (deels via loting) verkocht zijn,  lijkt een schatting van de leegstand  van circa 30 %  ook correct.

De verkaveling van 90.000 kavels door de gemeente Ouaga in de periode 1995-2005 heeft een leegstand van circa 25%.   Het is hachelijk om een schatting te maken van de leegstand van de 30.000 kavels in de 10 kerndorpen, maar een summiere schatting van 50% lijkt verantwoord.  Het programma voor de verkaveling van alle “spontane” nederzettingen, dat  op initiatief van Thomas Sankara is uitgevoerd van 1984 tot 1989, door toepassing van de MAP  methode, scoort stellig het beste met een leegstand van om en nabij 10% voor de in totaal 60.000 kavels.

Zo komt Mathieu tot een schatting van een leegstand van 45.000 kavels  (van de in totaal 180.000 kavels waar tussen 1985 en  2005 kavelstenen zijn geplaatst ).  Deze toch omvangrijke leegstand zal de gemeente niet aansporen om haast te maken om haar verkavelingsprogramma voort te zetten in Grand Ouaga.  Wel tonen de beelden van een hoogte van circa 500 m duidelijk de “spontane” nederzettingen die deels al bestonden in 2005 en snel uitgebreid zijn in de daarop volgende jaren.  Wie daar thans wonen vereist een nadere verkenning en gesprekken ter plekke. Verwacht wordt echter dat veel bouwsels enkel dienen om aan te geven dat anonieme personen hopen dat zij een legale woonplek  verkrijgen na uitvoering van een verkavelingsplan. Eerder is ook vermeld dat iedere persoon, man of vrouw ouder dan 18 jaar, het recht heeft om één PUH te verwerven van de gemeente.  Mathieu heeft tijdens zijn missies in Ouaga wel geleerd dat er diverse slinkse methoden zijn om meer kavels in de wacht te slepen. Naaste familieleden die nog geen kavel op eigen naam hebben staan komen hiervoor in aanmerking. Als de man al een kavel heeft, te controleren in het PUH register, dan kan hij zijn vrouw en mogelijk ook een zoon of dochter, ouder dan 18 jaar, inschrijven.  Al in 1986 heeft Mathieu twee gevallen nader bekeken in de proefzone Larlé Extension (300 kavels).

Het eerste geval betrof een pand waar 4 Ghanese meisjes waren ondergebracht, die in hun kamertjes diensten aan heren verleenden. De eigenaar woonde elders maar beschikte reeds over een PUH.

Het tweede geval was een hoge ambtenaar van een ministerie die een blok van 4 kavels in de wacht had gesleept bij de toewijzing van de kavels.  Als hij deze kavels op naam van zijn vrouw en twee inwonende familieleden had geschreven, dan kon je daar niets tegen inbrengen. Maar hij had ze alle vier op zijn eigen naam laten schrijven met vermelding van het nummer van zijn  identiteitskaart .  Beide gevallen heeft Mathieu, met bewijsstukken, gedeponeerd bij de gemeente, maar de kavels bleven in het bezit van beide personen.  Vooral handige ambtenaren hebben veelvuldig gebruik gemaakt van hun kennis en ervaringen hoe je meer kavels kon verwerven voor leden van je “budu”.  Dat betekende niet dat er ook voldoende middelen beschikbaar waren om de kosten voor de verwerving van het PUH te voldoen, noch om een woning te realiseren die voldeed  aan de minimaal gestelde bouweisen.

In het structuurplan tot 2025 is een poging gedaan om de ruimtelijke inrichting van Grand Ouaga in goede banen te leiden. Vooral de verplaatsing van het vliegveld  naar de locatie ten westen van Ziniaré zal een kapitale investering vergen. Deze locatie is stellig beslist door de inmiddels in 2014 verdreven president Blaise Compaoré . Deze had waarschijnlijk de toezegging van de Libyse leider Khadafi verkregen om een forse bijdrage te leveren voor de bouw van dit vliegveld.

Na de dood van Khadafi en het wegjagen van Blaise Compaoré (die met  hulp van Frankrijk een veilig onderkomen in Ivoorkust vond !!) is het twijfelachtig of dit vliegveld voor 2025 ook gebouwd zal worden.

In 1980 had Mathieu een andere locatie voorgesteld in Bingo omdat dit de eerste halte was  op de spoorlijn Ouaga- Bobo en tevens goed bereikbaar via de belangrijkste autoweg naar Koudougou en Bobo.    

Gelet op het beperkte aantal vluchten hoeft aan de verplaatsing van het huidige vliegveld geen hoge prioriteit te worden toegekend. 

Het onderhoud en uitbreiding van het onverharde en deels verharde wegennet in Grand Ouaga verdient stellig meer aandacht in de komende jaren. Naast de 10 bestaande kerndorpen,  waarvan Zagtouli,  Basseko , Kamboinçe en Saaba nu reeds zijn opgeslokt door de uitbreiding van de gemeente Ouaga, lijkt het aan te bevelen om meerdere bestaande dorpen te ontsluiten en van een basisinfrastructuur te voorzien. Mogelijk zou in deze dorpen ook een nader te bepalen aantal woonkavels kunnen worden uitgezet, die door de eigenaren van de grond kunnen worden benut voor de vestiging van leden van hun eigen “budu” of aan andere personen die zich hier zouden willen vestigen. Dit zou ook betekenen dat de toewijzing niet meer aan, helaas vaak corrupte ambtenaren , zal worden toevertrouwd  maar dat de feitelijke gebruiker van de grond de kavels zal toewijzen, al dan niet in overleg met een dorpsraad. Er is stellig een compromis te vinden tussen het traditionele systeem van toewijzing via de beheerder van de grond (chef des terres )  in een dorp en het huidige systeem van toewijzing  van de gemeente. Thans kan de Directie van het Kadaster beschikken over computers met een ruime capaciteit om een controle uit te voeren, zodat iedere huishouding over één PUH kan beschikken in Grand Ouaga.  Het vereist integere personen om zonder conflicten de toewijzing van legale kavels over  te dragen. Het zou interessant kunnen zijn om deze transfer van kavels te testen in enkele dorpen die ook als overloopgebied zouden kunnen dienen bij de verkaveling van bestaande “spontane” nederzettingen. Helaas is zijn goede vriend Gilbert Kibtonré op 5 april 2019 overleden. Vele jaren was hij secretaris-generaal van “Urbanisme et Habitat”. Hij zou stellig interesse hebben gehad om aan deze lastige opgave aandacht te besteden. In zijn dorp Tabtenga, zou hij deze andere methode van toewijzing van kavels hebben kunnen toepassen.

BINGO

Rond 1980 heeft Mathieu aan de stichting in de gemeente Rheden voorgesteld om enige jaren ondersteuning te verlenen aan BINGO.  Hij had met zijn tolk de trein genomen van Ouaga naar Koudougou en was uitgestapt bij de eerste halte in Bingo. Zijn tolk kende daar het hoofd van het kanton Bingo, waar 7 dorpen toe behoorden. Met dit hoofd besprak Mathieu diverse onderwerpen die betrekking hadden op de landbouw,  het onderwijs van jongens en meisjes,  de medische verzorging en de migratie van jongeren naar Ivoorkust en Ouaga . Zo verkreeg hij een goed overzicht van de stand van zaken in dit kanton. Tijdens dit onderhoud vertelde het hoofd dat hij in Ouaga een klein bedrijf Hypolite kende waar windmolens  werden gebouwd; heel geschikt om water op te pompen uit het kleine stuwmeer van Bingo voor de bevloeiing van diverse tuinen van  families in Bingo. Tijdens de wandeling naar deze tuinen sloten verschillende dorpsgenoten zich aan bij deze stoet, want men wilde kennelijk wel weten wat er bekokstoofd werd . Ter plekke heeft het hoofd van het kanton aan de groep uitgelegd dat hij aan Mathieu het voorstel had gedaan om in Ouaga contact op te nemen met Hypolite voor de bouw van een windmolen voor een aanvaardbare prijs in Bingo.

Onder een prachtige baobab ontspon zich een levendig debat, een goed voorbeeld van een palaver om iedereen in dit dorp de gelegenheid te bieden zijn mening te laten horen.  Via zijn tolk begreep Mathieu  dat het idée zeer gewaardeerd werd  maar hoe moest deze windmolen  dan betaald worden?  Van de tuinders die er gebruik van zouden maken werd  verwacht dat zij een bijdrage moesten leveren om deze investering te financieren en vervolgens ook zorg te dragen voor het onderhoud van de windmolen. Dat bleek een lastig obstakel.

Na terugkeer in Ouaga nam Mathieu contact op met de Nederlandse vrijwilliger Thieu Bonte. Hij was een bouwkundige die betrokken was bij enige projecten in Ouaga. Hij begeleidde een KAP (klein ambassade project)  waarvoor subsidie was verleend voor de aanschaf van materialen.  Een van deze projecten betrof de introductie van windmolens in enkele dorpen  die door Hypolite werden gebouwd. Toen Mathieu hem zijn reisverhaal naar Bingo vertelde was hij gaarne bereid om één windmolen daar te laten plaatsen. Hij zou dat spoedig met Hypolite overleggen.  Via het KAP programma  zouden de benodigde materialen gekocht kunnen worden. Mathieu kon nu aan de stichting in Rheden vragen om, na jarenlange ondersteuning aan Sidi Mhamed en Sidi Mansour,  ook een bijdrage te leveren voor het dorp Bingo. Dat werd door Rheden aanvaard. Tijdens de volgende missie van Mathieu is hij weer in de trein gestapt om in Bingo de inmiddels geplaatste windmolen te aanschouwen.  De tuinders konden nu in eigen beheer het beschikbare water in het kleine stuwmeer zelfstandig regelen. Het was duidelijk dat je op deze wijze het agrarisch seizoen kon verlengen van juni tot december.  Als er tijdens deze periode toch een lange periode van droogte was kon iedere tuinder ook met eenvoudige middelen vooral kleine plantjes voorzien van water en de verdere groei stimuleren. Mathieu is nog diverse keren teruggekeerd naar Bingo maar had het geluk dat Franca van Dun, partner van de lokale directeur van SNV  bereid was de coördinatie van dit programma in Bingo op zich te nemen. Zij heeft dat voortreffelijk begeleid en onderhield vele jaren een goed contact met het lokale bestuur in Bingo.   De jaarlijkse donatie van Rheden kon op deze wijze besteed worden aan een breed scala van projecten. Vooral de bouw van basisscholen in deze dorpen van Bingo mag hier genoemd worden; de bewoners moesten zelf de scholen bouwen, de materialen werden uit de donatie van Rheden betaald en de overheid betaalde de salarissen van de onderwijzers.  Later kwamen ook Belgische vrijwilligers naar Bingo. Dit waren  “Paysans sans Frontière”.  

Zij hebben diverse boeren nieuwe methoden geleerd om hun productie op te voeren en voorzorgen te nemen om voor  droge perioden reserves op te slaan. Belangrijk was vooral om na de oogst van gierst en sorghum een ruime voorraad zelf te bewaren voor voeding en ook voor zaaigoed voor het volgende seizoen. Handelaren kochten na de oogst voor een lage prijs deze voedingsmiddelen op, sloegen deze veilig op zodat aantasting door vocht, muizen en ratten werd voorkomen. Zij verkochten deze gierst en sorghum tijdens de lastigste droge periode van april tot juni aan  boeren die geen eigen voorraad meer hadden voor hun voeding, noch zaaigoed voor het volgende plantseizoen van mei tot september. Sommige boeren hebben ook geleerd om hooi te maken en op te slaan voor hun vee.

FOTO Bingo

Quo Vadis Grand Ouaga?

Na de omvangrijke hongersnood in de Sahel in 1973 zijn vele initiatieven ontwikkeld om de lokale voedselproductie op te voeren in de dorpen.  In Burkina Faso en Niger is met name aandacht besteed aan het herstel van de kwaliteit van de bodem door spontaan opkomende planten en struiken hun eigen gang te laten gaan. Veel bomen zijn in het verleden gekapt om ruimte te scheppen voor het inzaaien of planten van voedselgewassen. Ook zijn veel bomen gekapt voor brandhout voor eigen gebruik of voor verkoop op de markt.  In het verleden werd de bodem rust gegund door het systeem van braakligging gedurende enige jaren.  In Niger is onderzoek verricht waarbij bleek dat op een territoir van 6 miljoen hectare circa 250 miljoen bomen spontaan waren gegroeid  van 2002 tot 2014.  Mathieu nam in Tunesië in de jaren 1972-1977 deel aan een FAO-SIDA project waar dit systeem van gecontroleerde braakligging werd toegepast in enige semi-aride regio’s van het land. De resultaten waren duidelijk positief omdat het vee slechts beperkte perioden werd toegelaten in deze door de bosdienst beheerde zones.  In verschillende dorpen in Niger zijn het echter de lokale boeren die dit beheer en toezicht op hun eigen land zelf uitvoeren. Vooral het beschermen van de wonderboom GAO  ( Faidherbia Albida), de BAOBAB (voor de bladeren)  en de ACACIA ( voor de Arabische gom)  heeft tot het herstel van de bodem geleid in deze dorpen.

In het omvangrijke territoir van Grand Ouaga (300.000 hectare)  is het in de komende jaren ook van groot belang om meer aandacht te besteden aan het braak laten liggen van grond.  Dit betreft vooral de 3 belangrijkste stroomgebieden in Grand Ouaga.

De MAP methode die door de directie van Urbanisme en vervolgens ook door de gemeenten in Burkina Faso is toegepast kan nog steeds worden toegepast in de dorpen van Grand Ouaga. Indien je in 50 dorpen van Grand Ouaga, met inbegrip van de 10 eerder genoemde kerndorpen de geslaagde MAP methode zou willen toepassen in het volgende decennium  2020-2029  lijkt het haalbaar om tenminste 300.000 kavels te markeren.  Dat zou een productie aan kavels betekenen van:

n 1000 kavels per jaar in de 10 kerndorpen = 10.000 x 10 = 100.000

n 500 kavels per jaar in 40 dorpen = 20.000 x 10 = 200.000

In Grand Ouaga zou je dan in 2030 over 300.000 gemarkeerde kavels meer beschikken dan het geval zal zijn in 2020 (circa 220.000)

Indien je voorts de grootte van deze kavels zou vaststellen op 400 m2, te verdelen in twee parten A en B van 200 m2 dan schept dit meer kansen voor een billijke verdeling van een eigen ruimte voor twee partners of voor verhuur van A of B door de eigenaar van de kavel. Ook biedt deze grotere kavel meer mogelijkheden om op beperkte schaal groenten en klein fruit te verbouwen voor eigen consumptie.

Een hectare omvat  100 x 100 = 10.000 m2; deze ruimte kan verdeeld worden in 3 componenten voor publieke voorzieningen zoals, wegen, scholen etc, aanplant van  bomen en voor wonen.

Als je 3000 m2 rekent voor de publieke voorzieningen, 1000 m2 voor aanplant van bomen zoals GAO, BAOBAB en Acacia en 6000 m2 voor wonen dan kunnen gemiddeld  15 kavels van 400 m2  per hectare worden gemarkeerd.

Het totale benodigde oppervlak voor de creatie van deze 300.000 kavels betreft dan 20.000 hectare.  Deze onttrekking van weinig vruchtbare grond kan geen beletsel vormen voor de vestiging van families die in Grand Ouaga gehuisvest willen worden op een gemarkeerde kavel.  Het totale oppervlak van Grand Ouaga is 300.000 hectare.  De afstanden naar lokale markten zullen beperkt blijven en de kansen om een belangrijk deel van het benodigde voedsel te produceren nemen belangrijk toe.

Alle families in Grand Ouaga die thans in een “spontane” nederzetting gevestigd zijn zouden zich kunnen inschrijven voor de verwerving van een kavel, op voorwaarde dat zij nog niet beschikken over een PUH. De beschikbare kavels per dorp zullen openbaar verloot worden in het “Maison du Peuple”  in Ouaga , geregistreerd worden door het kadaster en gepubliceerd worden in de media.

Ook kan iedere huurder, inwonend familielid en alle personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt zich inschrijven voor deelname aan deze jaarlijkse loterij, onder toezicht van de provincie Kadiogo, de vertegenwoordiger van de Moro Naba en de gemeente Ouagdougou.

Bij de inschrijving kan iedere deelnemer maximaal 5 loten kopen voor de prijs van 2.000 FCFA per lot. Deze inkomsten zouden deels gebruikt kunnen worden om publieke watertappunten te realiseren, op basis van diepboringen, in de nieuw geplande woonzones in deze 50 dorpen. Alle deelnemers dienen een faire kans te hebben om één kavel te verwerven.  Indien bedrog wordt vastgesteld zal een hoge boete betaald moeten worden door de bedrieger, vast te stellen door de provincie Kadiogo.

De ruime meerderheid van de families in Grand Ouaga geven er de voorkeur aan om zelf een huis te bouwen en in te richten naar eigen inzicht. Rond 2000 heeft Mathieu diverse gesprekken gevoerd met families, betreffende hun voorkeur voor laagbouw of hoogbouw van meer dan één etage. Duidelijk bleek toen een sterke voorkeur te bestaan voor laagbouw.  De bouw op de begane grond vereist geen bouwvergunning in deze 50 dorpen.  Wel dient men zorg te dragen voor de bouw van een septic tank of zakput en verdient het aanbeveling een boom te planten voor schaduw op het  erf.

Mathieu verwacht niet dat hiermee alle “spontane” nederzettingen in Grand Ouaga zullen verdwijnen. Wel kan de sluipende woonverdichting in deze nederzettingen worden beperkt. Ook zullen opgroeiende kinderen meer baat hebben van schonere lucht , toegang tot basisonderwijs, speelruimte en meer gewenste hygiëne  in deze dorpen van Grand Ouaga.